142
27 Juni 1940.
meester en Wethouders hebben daaromtrent andere
îdeeen en doen daaraan niet mee. Deze My., niet de
adressant, doet zoo ongeveer als een venter, die een
vergunning is geweigerd en als hij dan toch gaat
venten, nog de vrijmoedigheid heeft bij de politie te
vragen of die hem helpen kan aan adressen van in-
woners, die koopwaardig zijn.
Spreker kan zich niet voorstellen dat de Raad zich
zoo laat behandelen. Burgemeester en Wethouders
doen het in elk geval niet. Van het adres wil spreker
nog dit zeggen. In tegenstelling met de bewering, dat
Haarlem het wel doet, is Burgemeester en Wethouders
nog gisteren de onwaarheid daarvan bevestigd.
Resumeerende zijn Burgemeester en Wethouders van
meening dat dit adres behoort te worden afgewezen.
ren slotte merkt spreker nog op, dat in de ge-
noemde straten ook nog menschen wonen, die het
raadsbesluit wel in acht nemen en één gezin in hun
huis hebben. Die hebben zeker een tegengesteld be-
lang en zullen ongaarne dat neerdrukken van den
stand dezer straten zien, maar dat Iaat de Verze-
kering My. koud.
he^ in het antwoord van den
Wethouder niets anders beluisterd dan een pleidooi
tegen clubbelbewoning. Doch daar gaat het z.i. niet
om Spreker wil weten of het juist is, dat de Wet-
houder het in het adres opgenomen advies heeft ge-
geven. Bovendien vraagt spreker aan den Wethouder
van Openbare Werken, of de bedoelde woningen vol-
doen aan de eischen volgens de Bouw- en Woning-
verordening voor dubbelbewoning te stellen Voorts
vraagt spreker, welke machtsmiddelen Burgemeester
en Wethouders hebben om dubbelbewoning te voor-
^me"' lndien deze huizen ééngezinswoningen moe-
De heer Van Unen, Wethouder, merkt op, dat hij
geen pleidooi tegen dubbelbewoning heeft gehouden
doch aangetoond heeft, dat het raadsbesluit, waarbij
"itbreidingsplan werd vastgesteld en deze wonin-
gen tot ééngezinswoningen zijn bestemd, dient te
De heer Mr. Bakhuizen van den Brink heeft met
groote belangstelling de diverse sprekers gehoord.
/vr.L„J1r