194
29 October 1940.
De heer Kamerbeek zegt, dat door den Secretaris-
Generaal van Binnenlandsche Zaken bezwaar is ge-
maakt tegen een bepaling in het Ambtenarenreglement
en het Werkliedenreglement, om in bijzondere gevallen,
andere ongehuwde ambtenaren geheel of gedeeltelijk
met eenige kostwinners gelijk te stellen, omdat deze be-
paling niet in het Algemeen Rijksambtenarenreglement
voorkomt. Spreker vraagt, welke bijzondere gevallen dat
kan betreffen.
De heer Van Unen, Wethouder, zegt, dat indien Bur-
gem^ester en Wethouders de omstandigheden van on-
gehuwde ambtenaren van dien aard vinden, dat zij
gelijkstelling met kostwinners noodzakelijk achten, zij
deze bepalmg kunnen toepassen. Van deze bevoegdheid
is tot nu toe door Burgemeester en Wethouders geen
gebruik gemaakt.
De heer Kamerbeek vraagt, of deze wijziging een
verslechtering is.
De heer Van linen, Wethouder, antwoordt, dat het in
dien zin een versiechtering is, dat nu aan Burgemeester
en Wethouders de bevoegdheid wordt ontnomen om irt
zoo'n geval wijziging te brengen.
De heer Kamerbeek vraagt, wat het resultaat zal zijn,
als de Raad zich tegen deze wijziging verzet.
De heer Van Unen, Wethouder, antwoordt, dat de
reglementen niet van het Rijksambtenarenreglement
mogen afwijken. Als deze wijziging niet wordt aange-
nomen, zal clan ook wel geen goedkeuring volgen.
De heer Kamerbeek vraagt, op grond waarvan de
reglement-en niet van elkaar mogen afwijken.
De heer Van Unen, Wethouder, antwoordt, dat dit
door hoogere machten is uitgemaakt.
De heer Kamerbeek vraagt, of de vaststelling van het
ambtenarenreglement van den laatsten tijd dateert.
De heer Van Unen, Wethouder, antwoordt, dat dit is
vastgesteld, toen de salarissen van het gemeenteperso-
neel werden aangepast aan het salarispeil van de Rijks-
ambtenaren. Toen werd n.l. bepaald, dat elk reglement
waarbij salarissen of Ioonen werden geregeld, aan goed-
keuring was onderworpen.
De heer Kamerbeek vraagt hoe het komt, dat men in