222
7 November 1940.
daaibij wenscht spreker volledigheidshalve op te mer-
ken, dat onder het schuldbedrag van Heemstede de be-
drijven zijn inbegrepen, die aan de gemeente niet onbe-
langrijke winsten afwerpen.
Ook voor deze gegevens mist spreker in de nota van
Durgemeester en Wethouders eenige berekeningen of
vergelijkingen, en deze financieele beschouwing kan
t°ch zeer zeker veel gewicht in de schaal leggen.
9e. Armlastigen komen in Bennebroek niet voor, en
aan Werkloozensteun wordt weinig uitgekeerd. Dit acht
spieker zeer zeker dus een gunstig teeken voor Benne-
broek.
lOe. Burgemeester en Wethouders zeggen terecht
dat de belastingen in Bennebroek hooger zijn dan in
Heemstede, doch spreker herhaalt, dat de huishuren in
Bennebroek lager zijn.
De 2 Woningbouwvereenigingen met 48 woningen
vragen huren van: f 3.60, f 3.75 en /4,— per week en
boeken geen verlies.
In verband hiermede zou spreker zich daarom kunnen
voorstellen, dat bewoners van Bennebroek, juist door
deze hoogere belasting, voorstanders der samenvoeging
zouden kunnen zijn. Althans hij heeft dat ter plaatse
reeds hooren mompelen.
Spreker heeft gemeend, in verband met een objectief
ooideel, een en ander over de nota van Burgemeester en
Wethouders te moeten zeggen, en hij onderschrijft vol-
komen de meening van de Financieele Commissie, dat
Bennebroek evenals Heemstede geen noodlijdende, noch
armlastige gemeente is. Beide gemeenten kunnen dan
ook m f.nancieel opzicht, geheel zelfstandig beheerd
worden.
Spiekers stem, die hij tegen de samenvoeging zal uit-
biengen, berust dus niet op de motieven, die Burge-
meester en Wethouders in hunne nota hebben genoemd.
AIs spreker dat zou moeten doen, dan zou hij wellicht
verplicht zijn voor de samenvoeging te stemmen
Spreker meent echter:
1. dat Heemstede en Bennebroek beide welvarende
gemeenten zijn en onafhankelijk van elkander kunnen
blijven bestaan;
2. dat beide gemeenten, als twee gelijksoortige ge-
meenten, zooveel mogelijk kunnen samenwerken (wat