268
31 December 1940.
naar voor de keuze is gesteld om de woningen te ver-
beteren of ze onbewoonbaar te doen verklaren. Waar
het haast onmogelijk is om dergelijke woningen aan de
eischen van bewoonbaarheid aan te passen, heeft de
eigenaar ze onbewoonbaar laten verklaren. Wegens ge-
brek aan woningen kan de eigenaar verzoeken om den
gestelden termijn van ontruiming met een iaar te ver-
lengen.
De heer Van der Erf meent uit de woorden van den
heer Jonckbloedt beluisterd te hebben, dat de verlenging
van den termijn van ontruiming door den huiseigenaar
is gevraagd en niet door de bewoners van de huizen.
De heer jonckbloedt, Wethouder, merkt op, dat als
in een dergelijk geval de teugels strak worden aange-
haald de bewoners op straat komen te staan. Het is
daarom beter om eenige consideratie te gebruiken.
De heer Van der Erf vindt het logischer, dat een der-
gelijk verzoek uitgaat van de bewoners, die hierbij be-
lang hebben. Hij acht het oniuist als door den huis-
eigenaar uitstel van ontruiming der woningen gevraagd
wordt.
De heer Jonckbloedt, Weth-ouder, zegt, dat in dit ge-
val het verzoek door de bewoners is gedaan.
Het ontwerp-besluit wordt vervolgens zonder hoof-
delijke stemming vastgesteld.
X. Ontheffing van eischen voor dranklokaliteiten.
Het voorstel met ontwerp-besluit is opgenomen in de
gedrukte stukken onder volgno.:
81. Ontheffing van eischen voor dranklokaliteiten.
De heer Rijkes vraagt, of deze ontheffing als tijdelijk
of blijvend bedoeld is. Spreker heeft art. 5 der verorde-
ning van 8 Mei 1913 daarop niet nageslagen, zoodat hij
niet weet of daarin misschien over den tijdsduur der
ontheffing gesproken wordt. Uit het advies zou spreker
echter opmaken, dat hier een tijdelijke opheffing bedoeld
wordt.
De Voorzitter antwoordt, dat de heer Rijkes zeer juist
gelezen heeft en dat de ontheffing inderdaad een tijdelijk
karakter heeft.