31 December 1940.
273
De heer Mr. Bakhuizen van den Brink zegt, dat juist
eenige weken geleden de nog ontbrekende gegevens van
Openbare Werken zijn ontvangen. Spreker hoopt, dat de
commissie nog voor de behandeling van de begrooting
met haar rapport gereed zal komen.
De Voorzitter houdt vervolgens de volgende toe-
spraak:
Mijne Heeren,
In een van zijn leekedichtjes zegt de Genestet:
„Uw richting is rnij wel mits zij naar boven streeft,
En, schoon de mijne niet, mij wat te denken geeft."
Met deze regelen zou ik deze voor dit iaar laatste
vergadering van Uwen Raad ook willen besluiten, met
den wensch, dat wij daaruit nieuwe kracht mogen put-
ten voor wat ons in 1941 wacht.
Met voldoening moge ik zeker constateeren, dat Uwe
vergaderingen zich in het afgeloopen iaar hebben ge-
kenmerkt door groote verdraagzaamheid, ondanks ver-
schil van richting. Zeer erkentelijk ben ik U allen voor
de wijze waarop U mij als waarnemend Burgemeester
dit afgeloopen jaar bent tegemoet getreden bij alle voor-
komende gelegenheden, waarbij het belang der gemeen-
te en haar ingezetenen was betrokken. Het is mij een
genoegen hieraan te kunnen toevoegen, dat onze Burge-
meester zelf zijn functie half Januari weer zal kunnen
aanvaarden. Gaarne hoop ik, dat zijn gezondheid hem
weer in staat zal stellen zijn werkzaamheden te kunnen
hervatten in het belang van de gemeente.
Ieder Uwer weet, dat zich in den loop van dit jaar
vee! gebeurtenissen hebben voorgedaan, die ons allen
diep in het geheugen zullen blijven.
Met weemoed gedenken wij, met de achtergebleven
familieleden, de militairen G. J. Nelis, J. H. van Taar-
ling, W. Kenninck, H. J. Lever, W. A. van Ommen, H. L.
C. Lansdorp, P. Reedijk, B. van der Kuyp en P. H. Th.
M. Smits, allen ingezetenen dezer gemeente, die voor
hun Vaderland zijn gevallen. De bedoeling is eene her-
innering aan deze gevailenen onvergetelijk vast te leg-
gen, waarvoor op het daarvoor meest geschikte tijdstip
een vorm zal worden gezocht. Hun nagedachtenis blijve
in groote eere.