28
24 April 1941
den daartoe aangewezen arts is overgelegd, waaruit
blijkt, dat de patiënt niet in staat is zijn werk te ver-
richten.
2. Door de ambtenaren, die toestemming hebben om
buiten de gemeente te wonen, zullen de extra kosten,
verbonden aan het zich begeven van den daartoe aan-
gewezen arts buiten deze gemeente, zelf moetcn worden
gedragen.
Artikel 28.
Voor hem, die na ziekte zijn dienst hervat heeft en
binnen dertig dagen wederom door ziekte verhinderd
is zijn dienst te vervullen, wordt de tweede ziekte aan-
gemerkt als een voortzetting van de eerste, tenzij op
grond van de verklaring van den daartoe aangewezen
arts kan worden aangenomen, dat de tweede ziekte in
geen verband staat met of niet een gevolg is van de
eerste ziekte.
Artikel 29.
1. Den ambtenaar, van wien op grond van den uit-
slag van een geneeskundig onderzoek blijkt, dat dienst-
hervatting is uitgesloten, of dat zijn lichamelijke of
geestelijke toestand een beletsel vormt om zijn dienst
naar behooren te verrichten, terwijl hij door den Pen-
sioenraad nog wel geschikt geacht wordt zijn werk-
zaamheden te verrich'ten, zal, indien de termijn, genoemd
in art. 26, eerste !id, is verstreken, in de gelegenheid
zijn om die verklaring van den geneeskundige te doen
bevestigen door een Commissie van drie geneesheeren.
2. Van deze Commissie worden twee leden benoemd
door Burgemeester en Wethouders, terwijl het derde lid
door den betrokkene wordt aangewezen.
Artikel 30.
1. De ambtenaar, die op grond van den uitsiag van
een geneeskundig onderzoek is ontsiagen en die, indien
ook de Pensioenraad hem uit hoofde van ziekten of ge-
breken ongeschikt zou hebben verklaard voor de verdere
waarneming van zijn betrekking, op grond van de be-
palingen van de Pensioenwet 1922 (Stbl. no. 240) zou
zijn gepensionneerd, heeft na zijn ontslag -aanspraak