28
24 April 1941
op eene uitkeering ten bedrage en op den voet als voor
zijn pensioen zou gelden, indien hij op den dag, waarop
hem ontslag werd verleend, gepensionneerd zou zijn
geworden.
2. De op grond van het vorige lid toegekende uit-
keering vervalt zoodra en voor zoover door den ambte-
naar na zijn ontslag alsnog pensioen, op grond van de
bepaiingen van de Pensioenwet 1922 (Stbl. no. 240>
wordt genoten.
Artikel 31.
De ambtenaar, aan wien een uitkeering als in het
vorige artikel bedoeld, is toegekend, is verplicht zich
ten aanzien van zijne lichamelijke of geestelijke ge-
schiktheid om arbeid te verrichten te onderwerpen âan
de controle van den gemeente-arts en, desverlangd, bij
den Pensioenraad een hernieuwd onderzoek naar zijn
lichamelijke of geestelijke gesteldheid aan te vragen,
hetwelk tot toekenning van een pensioen op grond van
de Pensioenwet 1922 (Stbl. no. 240) zou kunnen
'eiden. De kosten van dit onderzoek komen ten laste
van de gemeente.
Artikel 32.
Een ainbtenaar, die wegens ziekte of ongeval verhin-
derd is zijn dienst te verrichten, kan geneeskundig
worden onderzocht, ter beantwoording van de vraag,
of de verhindering om den dienst te verrichten al of
niet bestaat, dan wel wat in het belang van een goede
behandeling of genezing noodig is.
Artikel 33.
1. Indien een ambtenaar, die wegens ziekte of onge-
val verhinderd is zijn dienst te verrichten, bezwaar heeft
tegen de voorschriften, welke de gemeente-arts in het
belang van een goede behandeling of genezing nood-
zakelijk acht, tegen het verrichten van arbeid, hem door
of vanwege den Burgemeester na overleg met zulk een
geneeskundige opgedragen, of tegen het verbod om
arbeid te verrichten, hem door of vanwege den Burge-
meester na overleg met zulk een geneeskundige gege-
ven, dan worden voor een nieuw onderzoek drie andere