29 Mei 1947
120
Voorts is uit de overgelegde bescheiden gericht aan
Uw College gebleken, dat de heren J. Verkuijl en Mr.
G. W. F. van der Valk Bouman, die achtereenvolgens
benoemd verklaard waren. deze benoeming niet heb-
ben aangenomen.'
Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens tot
toelating besloten.
II VASTSTELLING NOTULEN VAN DE
VERGADERING VAN 24 APRIL 1947.
De heer Mr. Zeelenberg zegt, naar aanleiding van
het door hem gesprokene op blz. 111, dat het tragische
niet zit in het feit dat hogere instanties anders oor-
delen en doen dan lagere. Dat komt dagelijks voor en
is niet tragisch. Maar de aangelegenheid zit veel dieper.
Een kwestie van politieke aard. In de regeringspartijen
is er een opmerkelijk verschil tussen wat de lagere ver-
tegenwoordigers in vergaderingen zeggen en blijkens
uitlatingen in particuliere gesprekken voelen en wen-
sen en wat de hoger geplaatste vertegenwoordigers
doen. Treffend voorbeeld is de uitlating van de heer
Dr. Brongersma bij de begroting, waarna de heer van
den Berge heel snedig vroeg het in de le Kamer te her-
halen. Ander voorbeeld het geval dat de vorige week
is besproken. Men wil geen autocratie, maar men krijgt
het, men wil geen gecentraliseerde regering doch auto-
nomie en zelfbestaan, maar men krijgt wat men niet
wil. Dit wat spreker bedoelde met het tragische: tegen-
stelling tussen gevoelens lagere en daden hogere ver-
tegenwoordigers.
Spreker stelt daarom voor blz. 111, regel 28 tot aan
einde 2e alinea als volgt te lezen:
,,Dit geval staat -niet op zichzelf. het is een symp-
toom van centralisatie. Bij alle goede wil der lagere
organen in de regeringspartijen gaat de regering haar
gang en handelt vaak anders dan deze organen wel
zouden wensen. Een in zekere zin en voor bepaalde per-
sonen tragische ontwikkeling. Spreker hoopt, dat deze
stap van het College de ogen van de mensen in Den
Haag zal doen opengaan."
Na enige discussie of de voorgestelde wijziging in
de redactie al of niet door de heer Mr. Zeelenberg
zö naar voren is gebracht, hetwelk door de heren Dr.