158
14 Augustus 1947.
welke wijze deze nota aan de Minister zal worden
kenbaar gemaakt.
Het verschil tussen de gemeente en de provinciale
planologische dienst ligt in de uitlegging van artikel
40 der woningwet. De gemeente wordt nu verweten,
dat in 1944 de wettelijke termijn van 10 jaar sedert de
goedkeuring, was verstreken. De laatste herziening
is in 1940 tot stand gekomen. Burgemeester en wet-
houders zeggen nu, dat het uitbreidingsplan hiermede
in zijn geheel is herzien, terwijl de provinciale plano-
logische dienst schijnbaar het standpunt inneemt, dat
alle onderdelen van het uitbreidingsplan elke 10 jaar
herzien moeten worden. Dit is dus de strijdvraag.
In antwoord op het gesprokene door de heer Ir.
Kooijmans, die schijnt te menen dat de gemeente zelf
schuld heeft, merkt spreker op, dat men tot die con-
clusie komt, als men op het standpunt van de provin-
ciale planologische dienst gaat Staan.
De moeilijkheden namen pas een aanvang toen aan
de Wederopbouw gevraagd werd om tot straataanlêg
te mogen overgaan. Toen werd verklaard, dat het
uitbreidingsplan niet deugde. Het is de bedoeling van
burgemeester en wethouders om het gehele uitbrei-
dingsplan onder de loupe te nemen, waarbij ook
rekening kan worden gehouden met de wensen van de
provinciale planologische dienst. De moeilijkheden
zullen echter groot zijn en de eisen van de provinciale
planologische dienst zullen zeker niet zonder meer door
de raad aanvaard worden.
De heer Mr. Zeelenberg is van mening, dat de nota
van burgemeester en wethouders nog wel wat versterkt
kan worden en hier en daar wat aangedikt.
De heer Verspoor stelt de volgende motie voor.
,,De raad nodigt burgemeester en wethouders uit,
stappen te doen bij Gedeputeerde Staten van Noord-
holland, om de sub-commissie voor Zuid-Kennemer-
land, belast met de voorbereiding van de totstandko-
ming van de streekplannen, uit te breiden met ten-
minste een vertegenwoordiger van Heemstede
Deze motie wordt zonder hoofdelijke stemming aan-
genomen.