14 Augustus 1947.
159
De heer Van den Berge wil nog eens terugkomen
op de formele gang van zaken, welke reeds door de
heer Mr. Zeelenberg is aangesneden. De heer Dr.
Brongersma, aldus spreker, heeft destijds in zijn kwali-
teit van lid van de le Kamer der Staten Generaal,
naar aanleiding van de nota van burgemeester en wet-
houders, vragen tot de minister van wederopbouw
gericht. Voor de minister bestond er toen alleen aan-
leiding om de vragen van de heer Dr. Brongersma te
beantwoorden, terwijl de minister niet reageerde op
de nota van burgemeester en wethouders. Van het
stellen en de beantwoording van die vragen hebben
de raadsleden als staatsburger kennis kunnen nemen.
Spreker meent dat de raad zijn bestuursbevoegdheid
zelf moet handhaven en niet moet overdragen op een
lid van de le Kamer, dat toevallig ook lid van deze
raad is. De raad kan nu besluiten, om aan de hand
van de beantwoording door de minister, van de door
een lid van de le Kamer gestelde vragen, rustig tot de
minister te adresseren en hem wijzen op de fouten
die in de beantwoording naar voren zijn gekomen.
Spreker zou gaarne weten, wat burgemeester en wet-
houders nu gaan doen en zien, dat de raad er zich
over uitspreekt, dat hij het daarmede eens is.
De Voorzitter zegt, dat de heer Dr. Brongersma
zich met deze zaak heeft bezig gehouden en dat bur-
gemeester en wethouders het op prijs stellen als hij
zich ook verder voor deze kwestie interesseert.
De heer Van den Berge begrijpt niet wat de bedoe-
ling er van is om zich in dit geval met een raadslid
in verbinding te stellen.
De heer Mr. Bakhuizen van den Brink, wethouder,
wijst er op, dat het tactische voordelen kan hebben
om ook met de heer Dr. Brongersma over deze zaak
te spreken.
De heer Verhoeven acht het verstandiger de gehele
zaak te bespreken in plaats van er over te schrijven.
Ha. ROOIEN BOOM RAADHUISPLEIN.
Het ontwerp-besluit is opgenomen in de gedrukte
stukken onder volgno.