90
23 December 1947.
letten op de urgentie van de gevallen en de onivang
van de gezinnen, die huisvesting of betere huisvesting
behoeven.
Artikel 4.
Behoudens het bepaalde in art. 30 der Woonruimte-
wet 1947, Stbl. H 291 en in de door de Minister van
Binnenlandse Zaken ingevolge artikel 3 der genoemde
wet vastgestelde of vast te stellen voorschiften, weigeren
burgemeester en wethouders een gevraagde vergunning
o.a. in de volgende gevallen:
a. indien is besloten tot vordering van de woonge-
legenheid voor een ander dan aanvrager. Tenzij
er een andere reden tot weigering aanwezig is,
wordt de beslissing op een aanvrage gedurende
de procedure, voorafgaande aan de beslissing om-
trent de vordering, aangehouden. Op de aanvrage
wordt in dit geval zo spoedig mogelijk beslist;
artikel 2 blijft hierbij buiten toepassing.
b. indien een gehele woning wordt gevraagd voor
een gezin, bestaande uit niet meer dan 2 personen;
c. indien de aanvrage betreft een woongelegenheid,
die onevenredig groot is voor het gezin van de
aanvrager
d. indien aanvrager of de kostwinner van het gezin
van aanvrager voor het uitoefenen van zijn werk-
zaamheden niet behoeft te wonen in Heemsteder
e. indien de op het aanvraagformulier verstrekte ge-
gevens onvolledig of onjuist zijn.
Artikel 5.
In afwijking van het bepaalde in artikel 4 onder b,
c en d kan de vergunning worden verleend, indien
een doelmatige verdeling van de woongelegenheid in
de gemeente door het verlenen der vergunning niet
wordt geschaad. v
Ingeval de aanvrage betreft inwoning bij personen,
die ten opzichte van aanvrager of zijn gezin tot alimen-
tatie verplicht zijn, kan zo nodig in afwijking van het
bepaalde in artikel 4 onder c en d, vergunning worden
verleend.
Ingeval de aanvrage verband houdt met een ruiling
van woongelegenheid, kan de vergunning worden ver-