43
29 April 1948.
bezoldiging maandelijks of wekelijks wordt uitbe-
taald volgende op die, waarin die kinderen zijn ge-
boren, als pleegkinderen zijn opgenomen, onder-
scheidenlijk het dagonderwijs zijn gaan volgen.
4. De aanspraak op kindertoelage voor de in het tweede
lid bedoelde kinderen eindigt, wanneer zij de leeftijd
van 21 jaren hebben bereikt of het in het tweede lid
bedoelde dagonderwijs niet langer volgen, met in-
gang van de eerste dag der maand of week, volgende
op die, waarin de 21-jarige leeftijd bereikt is dan wel
dat dagonderwijs niet langer gevolgd wordt.
5. Behoudens het bepaalde in het zesde lid, eindigt de
aanspraak op kindertoelage voor pleegkinderen, als
bedoeld in artikel 1, sub c, onder 3, op de eerste dag
der maand of week, volgende op die, waarin de amb-
tenaar of werkman die pleegkinderen, anders dan
tengevolge van overlijden, niet langer onderhoudt
en opvoedt.
6. In alle overige gevallen eindigt de aanspraak op
kindertoelage met ingang van de eerste dag van het
kalenderjaar, volgende op dat, waarin het kind de
18-jarige leeftijd heeft bereikt of is overleden.
Artikel 3.
De kindertoelage bedraagt per kind drie ten honderd
van de bezoldiging voor zovet deze wordt genoten op
de eerste Januari van het jaar, of, bij latere indienst-
treding, op de datum van indiensttreding, een en ander
met dien verstande:
a. dat deze toelage, behoudens het bepaalde in de
artikelen 4 en 5 ten minst f 150.en ten hoogste
205.per jaar per kind bedraagt;
b. dat, ingeval beide ouders in dienst der gemeente
zijn, voor de vaststelling van het bedrag der kin-
dertoelage uitsluitend rekening wordt gehouden
met de bezoldiging van de hoogstbezoldigde
ouder;