1
■1
43
29 April 1948.
Als gevolg van dit standpunt is de toetsing der ge-
meentelijke salarissen en lonen in feite geschied, alsof
in die gemeente vanaf het eerste kind aanspraak be-
stond op kindertoelage tot het volledige bedrag. Gelet
op deze gedragslijn ontmoet het bij de Minister geen
bezwaar, dat in gemeenten, welke tot nu toe bij wijze
van overgangsrecht een minimum kindertoelage van
f 140.per jaar en per kind toekennen, dit bedrag met
ingang van 1 October 1946 of een latere datum tot
f 200.wordt verhoogd, mits zulks uitsluitend plaats
heeft ten behoeve van kinderen, waarvoor reeds vöôr
1 Mei 1945 het minimum van f 140.is genoten en voor
wie overigens aanspraak op kindertoelage bestaat.
Voor de gemeentelijke arbeidscontractanten, wier
loon is bepaald overeenkomstig het bepaalde in art. 12,
eerste lid, onder a-, d- of e van het Rijksarbeidsovereen-
komstenbesluit, zal voor het verlenen van kindertoelage
niet verder kunnen worden gegaan dan een regeling op
de voet van die ingevolge de Kinderbijslagwet. Aan
deze regeling voldoet die, opgenomen in genoemd
Staatsblad H 304.
Aan de hand van deze richtlijnen is dus een herzie-
ning van de gemeentelijke kindertoelageregeling nodig.
In bijgaande ontwerpen is met deze richtlijnen reke-
ning gehouden. Omdat voor de genoemde groepen van
gemeentepersoneel verschillende rechtspositieregelingen
gelden, achten wij twee afzonderlijke besluiten gewenst,
en wel één voor de arbeidscontractanten en één voor het
overige personeel. Voor eerstbedoeld personeel bestond
nog geen gemeentelijke regeling. Hiervoor zal dus nog
erkenning moeten worden gevraagd, zodat deze kinder-
bijslagregeling bezwaarlijk eerder dan op 1 Januari
1949 in werking zal kunnen treden.
Ten opzichte van de kindertoelageregeling voor het
andere personeel merken wij op, dat deze volgens het
ontwerp zal terugwerken tot 1 October 1946 of de eerste
loonweek daarna. Een uitzondering hierop maakt de
toelage voor kinderen van 18, 19 of 20 jaar die dag-
onderwijs ontvangen, bedoeld in artikel 2, 3e lid, omdat
deze niet verder mogen terugwerken dan tot 1 Januari
1947.
Verder is in artikel 9 bepaald dat art. 5, betrekking
SMHBÎT^