85
29 Juli 1948.
tevens voor het gebouw zelve geen bezwaren
ontstaan.
5. De in het vierde lid bedoelde uitbouwen mogen
gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan
een vijfde gedeelt van het in het eerste lid van
artikel 53 verplichte gedeelte open erf.
Hiervan kan vrijstelling worden verleend voor:
a. uitbouwen van hoekgebouwen;
b. uitbouwen van gebouwen, welke niet ter be-
woning zijn ingericht of bestemd;
c. uitbouwen niet hoger dan gemiddeld 3.10 m
of in bijzondere gevallen ter hoogte van de
beganegrondverdieping, boven de weghoogte
van gebouwen, waarvan de beganegrondver-
dieping niet ter bewoning is ingericht of be-
stemd.
d. uitbouwen van gebouwen, waarvan de aard of
de ligging ten opzichte van andere gebouwen
vrijstelling wettigt, indien tevens voor het ge-
bouw zelve geen bezwaren ontstaan.
K. Artikel 53 wordt vervangen door een nieuw
artikel 53, luidende als volgt:
1. Achter elk gebouw moet onbebouwd worden ge-
laten een gedeelte van het daarbij behorende erf
over de volle breedte van het gebouw en tot een
diepte gelijk aan de hoogte van de achtergevel,
gemeten van het erf tot het hoogste punt van de
achtergevel of tot halverwege een topgevel, met
dien verstande, dat die diepte ten minste 5 m moet
bedragen.
2. Op een open erf achter een gebouw mogen geen
andere gebouwen worden gebouwd dan die welke
aan de volgende eisen voldoen;
a. Zij mogen geen grotere hoogte hebben dan in
art. 52 derde lid onder e. omschreven;
b. zij mogen geen grotere inhoud hebben dan
45 m3;
c. zij mogen niet worden opgericht binnen een
afstand van anderhalf maal hun hoogte gemeten