16 Juni 1949
161
De heer de Ronde vraagt hoe de toestand inzake de
lokalen voor handenarbeid op de openbare scholen is.
De heer Verhoeven, aldus spreker, heeft op het ge-
vaar van devaluatie gewezen. Zijns inziens is het dan
nu de tijd om een openbare school te bouwen en dient
de raad hier de gelden voor te voteren. Het is, aldus
spreker, bekend, dat het bijzonder onderwijs onze
sympathie niet heeft. Wij zijn voorstander van het
openbaar onderwijs. Spreker gunt de leerlingen graag
mooie lokalen, maar dan in openbare scholen. Spreker
meent dat de Craijenesterschool eerst een gymnastiek-
lokaal nodig heeft. Hij is niet voor het aan de orde
zijnde voorstel.
De heer Disselkoen, wethouder, merkt op, dat de
heer de Ronde heeft gezegd, dat het bijzonder onder-
wijs onze sympathie niet heeft. Spreker wil er dan op
wijzen, dat de heêr de Ronde in deze raad een eenling
is. Als hij spreekt van ,,onze dan doet hij dit namens
de groep die hij vertegenwoordigt.
Als de heer de Ronde zegt, dat ,,wij voorstanders
zijn van openbaar onderwijs, dan wil spreker er op
wijzen, dat hij niet bij alle voorstanders van het open-
baar onderwijs op één hoop gegooid wenst te worden,
Spreker is voorstander van goed onderwijs en wil
daarom ook het bijzondere onderwijs goed helpen
maken.
In antwoord op de vraag van de heer de Ronde of
de openbare scholen lokalen voor handenarbeid heb-
ben, zegt spreker, dat twee openbare scholen een derge-
lijk lokaal hebben, terwijl voor de derde school de
plannen voor een lokaal voor handenarbeid in ver-
gevorderd stadium van voorbereiding zijn. De bijzon-
dere scholen hebben nu bijna allemaal een lokaal voor
handenarbeid.
Spreker wil er de heer Mr. van Wijk nog op wijzen,
dat ten behoeve van het openbaar onderwijs de raad de
daarvoor benodigde gelden moet toestaan. Voor het
bijzonder onderwijs is alleen de bewilliging van de
aanvrage door de raad nodig. Burgemeester en wethou-
ders streven zoveel mogelijk naar gelijkheid van bijzon-
der en openbaar onderwijs. De vreemde vorm van het
in bespreking zijnde voorstel ligt aan de geldende
voorschriften van de lager onderwijswet.