29 September 1949.
PRESENTIEGELDEN VOOR BIJWONEN
RAADSVERGADERINGEN EN
VERGADERINGEN VAN COMMISSIËN
UIT DE RAAD.
Aan de Raad,
Bij besluit van Gedeputeerde Staten dezer provincie
d.d. 18 Februari 1948 No. 131, werd mét ingang van
1 Januari 1948 het bedrag der vergoeding voor de
leden van de Raad dezer gemeente voor het bijwonen
van:
a. de raadsvergaderingen vastgesteld op f 6.per
lid voor elke bijgewoonde vergadering;
b. de vergaderingen van de afdelingen van de raad
en van de raadscommissiën vastgesteld op f 3.
per lid voor elke bijgewoonde vergadering.
De vaststelling van deze bedragen geschiedde aan
de hand van de normen, welke Gedeputeerde Staten
zich daarvoor hadden gesteld.
Genoemd College heeft ons bij circulaire van 24
Augustus j.l. afd. 3 A No. 30 bericht dat de vastgestelde
normen zijn verhoogd en dat vervallen is de bepaling
dat de vergoeding voor leden van raadscommissies in
het algemeen niet hoger zou mogen zijn dan de helft
van die voor het bijwonen van de vergaderingen van
de Raad.
Wij juichen deze veranderingen toe omdat wij reeds
vöôr 1948 van oordeel waren dat een presentiegeld
van resp. f 6.en f 3.onvoldoende moet worden
geacht.
Immers een nauwgezette vervulling van het raads-
lidmaatschap vordert naast een zich voortdurend op de
hoogte stellen van gemeentelijke aangelegenheden in
het algemeen, een goede voorbereiding voor de behan-
deling van hetgeen in de Raad ter tafel wordt gebracht.
Een en ander eist veel tijd en brengt bovendien kosten
met zich voor aanschaffing van lectuur en dergelijke.
Wij zijn daarom van mening, dat om enigszins
tegemoet te komen in de kosten, welke uit het raads-
77 TMTHTTï