29 December 1949.
305
hij het voorstel van burgemeester en wethouders las.
Niet zozeer omdat burgemeester en wethouders met een
voorstel kwamen, maar meer om de daarin genoemde
bedragen. Bij de vorige behandeling van dit punt is
spreker wel gebleken, dat er bezwaar bestond tegen het
tijdstip waarop dit voorstel in behandeling kwam, maar
bezwaren tegen de toen gestelde bedragen heeft hij niet
vernomen. In afwijking van de uitgesproken waardering
door burgemeester en wethouders aan het adres van
de raad, is het voorgestelde presentiegeld met 20-25
gedaald. Ligt de oorzaak soms hierin, vraagt spreker,
dat de raad de fluwelen hand niet heeft gekust, die door
burgemeester en wethouders de vorige keer is toege-
stoken? Gaarne zou spreker hierover iets meer ver-
nemen, omdat dit hem bij nader inzien onwaarschijnlijk
voorkomt.
De heer Mr, Pliester meent, dat het voorstel van
burgemeester en wethouders een gelukkig compromis
is als gevolg van de uitvoerige beschouwingen, die in
September j.l. over dit punt zijn gehouden, n.l. om de
commissievergaderingen in verhouding tot de raadsver-
gaderingen hoger te waarderen dan eerder voorgesteld.
Dit voorstel moet z.i. niet gezien worden als een motie
van wantrouwen in de raad, maar meer als het hanteren
van het kleinste gemene veelvoud.
De heer Mr. Bakhuizen van den Brink, wethouder,
begint met vast te stellen, dat uit de betogen van de
beide sprekers blijkt, dat burgemeester en wethouders
blijkbaar in hun voorstel van 29 September wat sum-
mier zijn geweest. De conclusies waartoe de heren Zeg-
waart en Mr. Pliester komen, zijn onjuist. De mening
van burgemeester en wethouders is ten aanzien van dit
punt ongewijzigd gebleven, n.l. dat het presentiegeld
voor het bijwonen van een raadsvergadering op 10.
en voor een commissievergadering op 7.50 behoorde
te worden gesteld. Als het aan burgemeester en wet-
houders gelegen had, dan zouden zij met het indienen
van een voorstel tot de behandeling van de begroting
gewacht hebben en dit zou dan gelijk geweest zijn aan
dat van September j.l. Nadien is echter gebleken. dat
gedeputeerde staten, die hierin zeggenschap hebben.
terwijl geen beroep op de Kroon mogelijk is, voor de