2 26 Januari 1950
CLASSIFICATIE PERSONELE BELASTING.
Aan de Raad.
In Uw vergadering van 29 September 1949, no 76
werd besloten een adres te richten aan de Ministers van
Financiën en Binnenlandse Zaken om, te beginnen met
het jaar 1950/51, niet langer gebruik te maken van de
bevoegdheid om onze gemeente voor de Personele Be-
lasting in een andere klasse in te delen dan die, waarin
zij volgens onze verordening van 21 Augustus 1930 is
gerangschikt.
De gewone weg om tot verandering der indeling in
klassen te geraken is het vaststellen ener verordening.
Nu bestonden daartegen twee overwegende bezwaren:
le. was onze gemeente naar de verordening van
21 Augustus 1930 reeds in de 3e klasse ingedeeld en
had de regering slechts het recht om hiervan voor één
of meer jaren af te wijken;
2e. was bij het wetsvoorstel van 20 September 1949
bepaald dat voor het belastingjaar 1950/51, dat zou in-
gaan op 1 Januari 1950, de klasse-indeling zou gelden als
voor het jaar 1949/50, tenzij vöör 1 September 1949
een verordening, waarbij de klasse-indeling werd ge-
wijzigd, was vastgesteld.
Wilde men dus voor het jaar 1950/51 een herstel in
de 3e klasse, dan zou dit niet anders mogelijk zijn dan
door een bijzonder besluit van de Ministers van Finan-
ciën en van Binnenlandse Zaken.
Bij een mondelinge bespreking aan het Departement
van Financiën bleek dat men daar, in strijd met onze op-
vatting, van mening is, dat tengevolge van het besluit
van de Secretarissen-Generaal van de Departementen
van Financiën en van Binnenlandse Zaken van 12 Juni
1941, waarbij nadere voorzieningen werden getroffen
i,z. de classificatie, onze gemeente voorgoed in de 4e
klasse zou zijn ingedeeld.
Naar het oordeel van genoemd Departement, was het
verzoek van Uw Raad op dat tijdstip het enige middel
om voor het jaar 1950/51 onze gemeente wederom in
de 3e klasse terug te brengen.
Nu echter de Minister van Financiën, bij brief van