40
14 Februari 1950.
sidie aan verenigingen wier bestaan hij overigens toe-
juicht. Men moet niet vergeten, dat iedere poging tot
verkleining van de mogelijkheid om zelfstandig te be-
staan, een stap is naar socialisatie, welke spreker ver-
foeit. Alsdan gaat er iets teloor van wat het hoogst
menselijke is: Het zelf doen en zelf verantwoordelijk
zijn. Spreker verzoekt de raad hem deze uitwei-
ding niet kwalijk te nemen. Hij is er van overtuigd,
dat op het door hem gesprokene wel critiek zal komen,
maar spreker is daar niet bang van.
Het verheugt spreker, dat de begroting dit jaar weer
sluitend is, zelfs met het door hem bestreden postje
subsidie. Toch ziet hij met zorg de toekomst tegemoet.
We weten niet wat de toekomst brengen zal en op het
gebied van de gemeente-financiën zeker niet. Wij kun-
nen slechts hopen dat de nieuwe regeling, die toch
komen moet, zal meevallen. Spreker heeft nog wel goede
hoop omdat onze gemeente geen luxe gemeente is. Ook
heeft deze gemeente geen grote bevolkingsgroep, die
afhankelijk is van industrie en handel. Hij ziet deze ge-
meente als een middenstandsgemeente met een zekere
bedrijvigheid, waardoor het mogelijk zal blijken te zijn
het hoofd boven water te houden. Spreker hoopt, dat
de gesteldheid van de gemeente zo zal blijven. Het gaat
spreker niet in de eerste plaats om industrie. Men moet
niet het idee hebben, dat de industrie overwegend zal
moeten zijn. Ook moet men niet het idee hebben, dat
alleen de industrie onze gemeenschap drijvende houdt.
Ook in de nationale handel zitten, ondanks vele moei-
lijkheden, nog mogelijkheden die deviezen opbrengen.
Spreker wijst dan op de transacties in vreemde valuta,
op de scheepvaart, het bankwezen, het assurantiewezen,
de visserij, al is de laatste niet zo belangrijk als men
algemeen aanneemt. De handel is minstens even belang-
rijk als de industrie. Hoofdzaak is dat de bedrijvigheid
wordt bevorderd.
Ten slotte brengt spreker dank aan de afdeling
financiën en aan allen, die aan een goede gang van
zaken hebben meegewerkt.
De heer Mr. Dr. van Bruggen zegt, dat, toen in de
laatste vergaderingf van de raad bij de rondvraag door
hem de gedachte werd geopperd een verzoekschrift tot
de Kroon te richten in verband met de nog steeds be-