34
14 Februari 1950.
waar men aan toe is, doet spreker de vraag stellen of
het niet op de weg van het college ligt te trachten langs
de weg van de Vereniging van Nederlandse Gemeen-
ten iets van deze ..potverteerderij" te weten te komen
of kunnen ons bekende afgevaardigden of senatoren
wellicht optreden als clairvoyanten, om licht te bren-
gen in duistere zaken. Dit klemt te meer, omdat naar
sprekers bescheiden inzicht, het er met de economische
omstandigheden van ons vaderland en als onderdeel
daarvan met die omstandigheden voor onze gemeente
niet zo bijzonder geruststellend uitziet. Wel hebben wij
uit de publicaties van het Centraal Bureau voor de
Statistiek kunnen zien, dat ons nationaal inkomen in de
laatste jaren nog steeds stijgt en hebben we kunnen
zien, dat het aandeel in die stijging van de nijverheid in
dat nationaal inkomen stijgende is, maar de overheids-
portie (spreker bedoelt de salarissen betaald door de
overheid) maken nog 9 procent van dat inkomen uit,
tegenover 5 in 1938, al is die 9 procent in 1948 de
opvolgster van respectievelijk 12 in 1946 en 10
in 1947.
Wij zullen werkelijk de kant van meerdere industria-
lisatie uit moeten, om met het eindigen van de Marshall-
hulp in 1952 in zicht, als totale gemeenschap drijvende
te blijven en spreker ziet die toestand, na het eindigen
van de Marshall-hulp, met angst en beven tegemoet.
We nemen in het algemeen ook in ons land waar, dat in
verschillende takken van bedrijf de markt verzadigd
raakt en een duidelijke overgang internationaal van
verkopers- naar kopersmarkt, hetgeen voor onze natio-
nale economie in het bijzonder ondanks onze gunstige
^99'n9 in de markt tot nu toe, een veeg teken schijnt.
Dit alles op onze gemeente terugvoerende kan men er
dus wel zijn verheugenis over uitspreken, dat de begro-
ting van 1950 sluit, maar het doet ons waakzaam zijn
voor het doen van uitgaven, ook wanneer het zoge-
naamde kapitaalsuitgaven zijn, omdat die wel niet direct
op ons budget drukken, maar toch indirect en in de loop
der jaren een drukkende last kunnen blijken te zijn, die
we dan niet kunnen hebben. Een goed huisvader doet
liever een uitgave ineens als hij het kan betalen en koopt
niet op afbetaling, hetgeen men toch met het voteren
van kapitaalsuitgaven doet.
Spreker heeft met genoegen geconstateerd, dat in de