130
17 Februari 1950.
werken ons geliefde Heemstede tot nog groter bloei te
brengen. Dat Gods onmisbare Zegen op U, uw gezin
en op uw werk moge rusten en dat U de gemeente nog
vele jaren mag leiden en dienen in goede gezondheid,
tot heil van U zelf en van de ingezetenen. (Applaus).
Hierna omhangt de Voorzitter de burgemeester met
de ambtsketen als uitwendig teken van zijn waardig-
heid, overhandigt hem de voorzitterâhamer, verzoekt
hem de voorzitterszetel in te nemen en de leiding der
vergadering over te nemen.
Daarop houdt de burgemeester de volgende toe-
spraak:
Mijnheer de Waarnemend Burgemeester,
Mevrouw, Mijne Heren Leden van de Raad en gij
allen, die door uw aanwezigheid blijk geeft van uw
belangstelling.
Nu ik op het punt sta het burgemeestersambt van
deze schone gemeente te aanvaarden, zij mijn eerste
woord, een woord van eerbiedige dank aan Hare Ma-
jesteit, onze geliefde Koningin, dat het Haar heeft
mogen behagen mij te benoemen tot burgemeester van
Heemstede, aan Zijne Excellentie, de Minister van
Binnenlandse Zaken voor zijn voordracht en aan de
Commissarissen der Koningin in deze provincie en in
Overijssel, voor hun voor mij zo onschatbare mede-
werking. Diep besef ik op dit ogenblik, de verantwoor-
delijkheid die op mijn schouders is gelegd. Ik bid God,
dat het mij gegeven zal zijn, het vertrouwen dat zij allen
in mij hebben gesteld, mij waardig te maken.
De taak van een burgemeester moge bij Grondwet
en wet zijn omschreven, zijn bevoegdheden daaraan
ontleend, hoe inhoudsloos zou zijn leven zijn, zo hij zich
louter beperkte tot het formele, tot het uitoefenen van
zijn gezag en functies zonder meer. Nu ik als het ware
sta op de drempel van een nieuwe levensperiode, wend
ik onwillekeurig nog eenmaal het hoofd om en een
diepe dankbaarheid vervult mij, dat ik in mijn vorige
gemeente een leerschool heb mogen doorlopen, die mij
tot sociaal voelend mens heeft doen rijpen, die mijn
karakter heeft gevormd en die mij een diep besef heeft
bijgebracht van de waarde van het burgemeestersambt