191
23 Mei 1950.
De toezegging van de heer Mr. Bakhuizen van den
Brink, dat burgemeester en wethouders een lijst zullen
overleggen van de verordeningen die zij niet langer
wensen toe te passen, heeft spreker bevredigd. Dat zij
achteraf deze lijst geven, daarmede is spreker het eens,
maar hij wil deze verordeningen toch nog eens zelf
conscientieus nagaan.
Na de uiteenzetting van de wethouder o\^r de wer-
king van de artt. 3 en 4 der ,,verordening heffing van
rechten volgens de besmettelijke ziektenwet" (raads-
stuk 31) kan spreker zich met de voorgestelde redactie
wel verenigen. Ten aanzien van deze artikelen wil spre-
ker er nog op wijzen, dat hier blijkbaar de geldende
maatstaven van Amsterdam zijn overgenomen. Spreker
vraagt of het niet practischer zou geweest zijn de maat-
staven van Haarlem aan te houden.
Na de uiteenzetting van de heer Mr. Bakhuizen van
den Brink, die een naam draagt die synoniem is met
kennis van letterkunde en Nederlandse taal, over het
woord „richtig", wil spreker zich bij de mening van de
redactie van ,,Neerlandia" gaarne neerleggen,
De heer Mr. Bakhuizen van den Brink, wethouder,
zegt, dat de maatstaven van de artt. 3 en 4 zijn over-
genomen uit de bestaande verordening, zonder dat bur-
gemeester en wethouders zich rekenschap hebben ge-
geven, dat deze gelijk zijn aan die van Amsterdam.
De heer Kamerbeek zegt, dat de wethouder in de
heffing van f 7.50 belasting een rem ziet op de voort-
planting van de honden. Spreker noemt het in deze
democratische tijd een plutocratische maatregel om de
minst-draagkrachtigen het houden van een hond moei-
lijk te maken. Z.i. is de grootste rem voor het houden
van honden gelegen in de kosten van onderhoud van
de honden. Spreker zal zich er echter bij neerleggen.
De heer Ir. Kooijmans acht de tarieven van artikel 4
in de ,,verordening op de heffing van rechten volgens
de besmettelijke ziektenwet" (raadsstuk 31) aan de lage
kant. Spreker vraagt of deze van vroeger zijn over-
genomen en of zij gehandhaafd moeten blijven.
De heer Mr. Bakhuizen van den Brink, wethouder,
zegt, dat de bedoeling van het vaststellen van deze