64
31 Äugustus 1950.
2e Afd.
UITKERINGSBESLUIT 2e HALFJAAR 1950.
Aan de Raad,
Het lag aanvankelijk in de bedoeling van de Regering
de voorlopige kwartaalsgewijze regeling inzake de uit-
kering van 5 van de wedde of het loon aan een deel
van het Rijkspersoneel met ingang van 1 Juli 1950 te
vervangen door een definitieve regeling. Nu deze defi-
nitieve regeling echter eerst tegen 1 Januari 1951 is te
verwachten, heeft de Ministerraad besloten, dat voor
het tweede halfjaar 1950 met de kwartaalsgewijze uit-
keringen zal worden voortgegaan op basis van de rege-
ling voor het tweede kwartaal van dit jaar.
Üit een van de Minister van Binnenlandse Zaken
ontvangen circulaire, d.d. 10 Juli 1950 blijkt, dat de
Ministerraad heeft besloten de totstandkoming te be-
vorderen van een definitieve maatregel, welke in de
plaats tredend van de hiervoren omschreven voorlopige
voorzieningen alsnog tot 1 Januari 1950 zal terug-
werken, met verhogende invloed op de pensioensgrond-
slagen. Het is de bedoeling in deze definitieve voorzie-
ning ook de z.g. Joekes-gulden te betrekken.
Als uitvloeisel van een en ander zal een uitkerings-
besluit voor het 3e en 4e kwartaal 1950 achterwege
blijven en zullen de uitkeringen, over die kwartalen te
doen, worden aangemerkt als voorschotten op de vast
te stellen definitieve voorziening.
Op de uitkering van de 5 aan de overeenkomstige
groepen van gemeentepersoneel hebben betrekking uwe
besluiten van 23 Februari 1950, no. 12 en van 27 Juli
1950, no. 58.
Het verdient naar de mening van de Minister alles-
zins aanbeveling de gevolgde gedragslijn voor het 3e en
4e kwartaal te continueren.
Vervolgens een van het Centraal Bureau inzake ge-
meenschappelijke behandeling van gemeentelijke per-
soneelsaangelegenheden ontvangen circulaire is plaat-
selijk overleg met de organisaties van gemeenteperso-
neel niet nodig, omdat het Centraal Orgaan de mening
van de Minister onderschrijft.
Op grond van een en ander verzoeken wij U ons te