28 September 1950.
Deze graven en grafkelders worden geacht te behoren
tot de afdeling ,,Eigen Graven".
Art. 5.
In grafruimten en grafkelders op de algemene be-
graarplaats mag uitsluitend worden begraven het stof-
felijk overschot van:
a. personen, die alhier zijn overleden;
b. personen, die, hoewel elders overleden, op de dag
van het overlijden in het bevolkingsregister alhier
waren opgenomen;
c. personen, die alhier zijn geboren;
d. degene, wiens/wier echtgeno(o)t(e) of bloed- of
aanverwant(e) in de eerste graad alhier is be-
graven;
e. degene, op wiens/wier naam na 30 September
1942 een ,,Eigen graf of ,,Huurgraf" wordt uit-
gegeven, mits hij/zij op het tijdstip van uitgifte
van het graf in het bevolkingsregister alhier was
opgenomen, alsmede zijn/haar echtgeno(o)t(e)
en/of de bloedverwanten tot en met de tweede
graad.
Degenen, en hun rechtverkrijgenden, die op 1 Octo-
ber 1942 bekend stonden, als gerechtigden op een ,Eigen
grat of „Huurgraf" zijn, zonder het in het vorig lid be-
paalde in acht te nemen, bevoegd in de te hunnen name
staande graven teraardebestellingen te doen plaats
hebben.
Art. 6.
Tot het plaatsen van zerken, monumenten, hekken,
beplantingen en andere gedenktekenen wordt een voor-
afgaande vergunning van burgemeester en wethouders
gevorderd. Bij de aanvrage daartoe moeten, voor zover
mogelijk, tekeningen en beschrijvingen worden overge-
Zij, die gedenktekenen op hun graven hebben opqe-
richt, zijn verplicht, wanneer de wegneming daarvan