1 Maart 1951.
51
nen handhaven op het zelfde peil en dat is waarlijk
niet weinig als spreker aan de deplorabele oorlogsjaren
terugdenkt. Het betekent echter in de sfeer van de
directe overheidsuitgaven, dat wij een aantal mooie en
op zichzelf zeer gewenste dingen, die over de begroting
lopen, niet meer zullen kunnen doen, al was het alleen
reeds om psychologische redenen. Spreker is het eens
met de heer Verhoeven, dat geen uitgaven mogen ge-
schieden indien vooraf de dekking daarvan niet vast-
staat, waarbij hij denkt aan de kapitaalswerken, opge-
nomen in de urgentielijst. Indien wij aan het volk de
eis van het minder consumeren voorhouden, dan ge-
schiedt dit in het eigen welbegrepen sociale belang van
de kleine man, omdat bij een verdergaande inflatie
steeds het meest worden getroffen de gepensionneerden,
de lijfrentetrekkers, de kleine spaarders, de grote groep
middenstanders en arbeiders, wier inkomsten- en loon-
stijging, indien wij nog meer in de inflatiespiraal zouden
geraken. altijd achter ligt bij de prijsstijging. Deze men-
sen zijn het meest gediend met een stilstand der inflatie
en een stabilisatie der prijzen, dus met waardevast geld.
Maar dan moet men als gemeente het voorbeeld geven,
omdat ook de gemeentelijke overheid als onderdeel van
de Staat op haar plaats mede verantwoordelijkheid
draagt en er geen discrepantie mag zijn tussen ons eigen
economisch en sociaal beleid en dat van het geheel.
Want een goed sociaal beleid blijft alleen verzekerd
als de economische onderbouw gezond is en blijft. Dit
is een conditio sine qua non voor de handhaving van
de sociale bovenbouw ten opzichte van de ambtenaren
en werklieden der gemeente. Daarom dringt spreker's
fractie allereerst aan op een efficiënt en zuinig beheer
van de gemeentelijke diensten. In dit verband wil spre-
ker^ twee opmerkingen maken. Vooreerst is het spre-
ker s fractie niet ontgaan, dat bij de politie inderdaad
niet onbelangrijke bezuinigingen werden bereikt, waar-
voor gaarne hulde wordt gebracht. Vervolgens vraagt
zij zich af hoe het staat met het efficiency-onderzoek,
dat enige jaren geleden is aangevangen. Hier geldt de
verzuchting uit het bekende sprookje van Blauwbaard:
,,Zuster Anna, ziet gij nog niets komen? Voorts dringt
zij aan op de grootst mogelijke zuinigheid bij de sport-
parken en zij stelt zich de vraag of dit niet zo econo-