80
1 Maart 1951.
Hierna stelt de Voorzitter aan de orde de behande-
ling van de begroting voor de
Reinigingsdienst
voor 1951, op de gewone dienst aan baten en lasten
aanwijzende een bedrag van 115.024.en op de
kapitaaldienst aan inkomsten en uitgaven een bedrag
van 104.339.—.
Deze begroting wordt zonder hoofdelijke stemming
vastgesteld.
Vervolgens stelt de Voorzitter aan de orde de be-
handeling van de begroting voor het bedrijf van
Openbare Werken
voor 1951, op de gewone dienst aan baten en lasten
een bedrag aanwijzende van 2.326.357.
De heer Zegwaart wijst er op, dat voor 49 werk-
lieden dit jaar aan loon geraamd wordt ruim
119.000.—. In 1949 was dit 122.000.— en in 1950
125.000.In het bedrag voor 1950 zit bovendien
verwerkt de salarisverbetering voortvloeiende uit de
herziening van het Rijksbezoldigingsbesluit.
Nu heeft de Unie van Overheidspersoneel aan bur-
gemeester en wethouders gevraagd om te bekijken, of
niet een aantal werklieden kunnen worden bevorderd,
waardoor zij in een hogere loongroep komen. Daarop
is van burgemeester en wethouders een enigszins
sacherijnige brief ingekomen. De gang van zaken was
als volgt. De plaatselijke Unie had een verzoek dien-
aangaande verzonden aan de Landelijke Unie. Door
verhuizing van het secretariaat is het verzenden van de
brief aan burgemeester en wethouders langer uitge-
bleven dan de bedoeling was. Een dag na de verzen-
ding van de brief werd van burgemeester en wethou-
ders de mededeling ontvangen, dat verschillende men-
sen reeds een groep hoger waren ingedeeld. Spreker
heeft er reeds herhaaldelijk op gewezen, dat in 1948
z.i. niet gebeurd is voor de werklieden wat had kunnen
gebeuren. Als er toen andere adviezen waren geweest,
twijfelt spreker er niet aan of er waren dan andere
besluiten genomen. Bekijkt men blz. 7 van de gemeente-
begroting, dan ziet men, dat de 10 bovenste ambtenaren