196
28 Juni 1951.
bestemd voor woningwetbouw daarbij lager worden bepaald dan voor
andere bouw, dat zulks bij de prijzencommissie wel gedaan te krijgen
zal zijn. De exploitatie-rekeningen van de woningwetcomplexen zullen
door het systeem van de prijzen dooreen te slaan, verlicht kunnen worden.
Het gaat er dus om. verschil in prijs te maken voor gelijkwaardige
gronden.
De heer Mr. Bakhuizen van den Brink, wethouder, kan de mening van
de heer Van der Linden niet delen. Inderdaad is het ongewenst om op te
verkopen terrein werkzaamheden toe te staan in dusdanige voege, dat er
moeilijkheden zouden ontstaan om de aangebrachte werken te herstellen.
In het onderwerpelijke geval zijn alleen maar paaltjes geplaatst om het
terrein uit te zetten. Hierdoor is de waarde van de grond niet verminderd
noch schade aan het terrein toegebracht. Spreker is van mening, dat snel
bouwen gestimuleerd moet worden. Men moet daarom wel eens soepel zijn
en de bouwers tegemoet komen.
In antwoord op het gesprokene door de heer Verhoeven merkt spreker
op, dat de heer Verhoeven niet zal verwachten, dat spreker hem in deze
vergadering een definitief antwoord geeft. Spreker zegt toe de gedane
suggestie te zullen overwegen en te zijner tijd te zullen antwoorden.
De heer Mr. Pliester zegt, dat als de prijzencommissie niet de weg op
wil zoals door de heer Verhoeven naar voren gebracht, toch van de
beslissing van de prijzencommissie beroep op de Minister openstaat.
De Voorzitter wijst er op, dat dit geldt voor verschil van mening over
een bepaald object. De heer Verhoeven heeft echter een classificatie van
de gronden op het oog.
De heer Mr. Pliester meent, dat dit te ondervangen is door bepaalde
objecten, gewaardeerd volgens het klassificatie-systeem, aan het oordeel
der commissie te onderwerpen en bij afwijzing in beroep te gaan.
De heer Mr. Bakhuizen van den Brink, wethouder, wijst de heer Van der
Linden er nog op, dat de begrenzing van het te verkopen terrein kwestieus
was, waarom het terrein is uitgezet.
De heer Van der Linden kan dan met dit uitzonderlijke geval accoord
gaan. In het algemeen acht hij het verrichten van werkzaamheden in te
verkopen bouwterrein, voordat de raad d&araan zijn sanctie heeft ver-
leend, verkeerd. Spreker kan dan ook de aangevoerde argumenten van
de wethouder niet aanvaarden, omdat bouwers wel dermate zakelijk en
deskundig zijn, dat zij een vlotte bouw kunnen bewerkstelligen zonder dat
het nodig is dat voortijdig over de grond wordt beschikt.
De heer Kamerbeek is het eens met de zienswijze van de wethouder.
Spreker vraagt welke bezwaren dan volgens de heer Van der Linden uit
dit .geval kunnen voortvloeien, omdat, zoals de zaak nu ligt, niemand daar
nadeel van heeft.
De heer Van der Linden merkt op, dat hij na' de uiteenzetting van de
wethouder reeds heeft gezegd, dat hij met de uitzetting van het terrein
nu wel accoord gaat, omdat hier kwestie was over de begrenzing. Het is
echter ook wel eens voorgekomen, dat een voorstel tot grondverkoop
werd gedaan, terwijl het grondwerk en de bouw van de kelder reeds
voltooid waren. Bij afwijzing van het voorstel van burgemeester en wet-
houders kunnen dan met de adspirant-koper moeilijkheden ontstaan.
Indien dergelijke werkzaamheden hebben plaats gehad, komt de raad in
een gewrongen positie, omdat hij dan voor een voldongen feit wordt
geplaatst. Dit vindt spreker een aanfluiting van het prestige van de raad.
De heer Reijnders is het met de heer Van der Linden eens.