218
5 Juli 1951.
Dat dit in vele gevallen onvermijdelijk is geweest, geven de gemeente-
lijke bestuurders grif toe. Er zijn echter ook gevailen waarin over de
vraag der onvermijdelijkheid allerminst geiijkheid van inzicht bestaat.
In die gevailen zijn tussen Rijksregering en gemeentebesturen nu en
dan harde woorden gevallen en vallen ze heden ten dage nog wel.
Dat ondanks die harde woorden het saamhorigheidsgevoei bewaard is
g:ebleven, heeft de herdenking van het eeuwfeest der Gemeentewet duide-
lijker dan ooit bewezen. Die herdenking heeft van het eerste ogenblik
af gestaan in het teken van samenwerking. Daardoor is zij ook een beeld
geworden van de richting waarin zich in ons land de bestuursverhoudin-
gen bewegen.
A1 bevat de oorspronkelijke Gemeentewet wel een enkele bepaling
omtrent samenwerking, zij is toch nog geheel doortrokken van wat men
de gescheidenheid der huishoudingen pleegt te noemen. Gemeentelijke,
provinciale en Rijkshuishouding ziet men daarbij als afzonderlijke krin-
gen. Een zaak is ôf van gemeentelijk ôf van provinciaal ôf van Rijks-
belang. Meer en meer gaan wij echter inzien, dat die scheiding onjuist is.
Dat het veeleer gaat om de behartiging van het openbaar belang in het
algemeen en dat het herhaaldelijk voorkomt, dat dit openbaar belang het
best wordt gediend door onderlinge samenwerking. Samenwerking soms
alleen van gemeenten, soms van gemeenten en provinciën, soms ook met
het Rijk. Op dat beginsel der samenwerking is ook de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten gebouwd. Wie zou zich in 1851 zo'n vereniging
hebben kunnen voorstellen Thans is zij bijna 40 jaren oud en zij omvat,
krachtens volkomen vrijwillige toetreding, sedert het vorig jaar alle
gemeenten zonder uitzondering. Zij is, mag ik gerust zeggen, met een
woord, dat men in 1851 ook niet zou hebben verstaan, een instituut van
georganiseerd overleg tussen Regering en gemeenten.
Uit dergelijk georganiseerd overleg is ook de herdenking van dit
eeuwfeest voortgekomen. Het verzoek aan de Regering daarbij van haar
belangstelling te willen doen blijken vond aanstonds een gunstig onthaal.
Het begin der gemeenschappelijke herdenking is geweest de massale
bijeenkomst der afgevaardigden van nagenoeg alle gemeenten, vandaag
voor vier weken, in Utrecht. De Minister-President en de Minister van
Binnenlandse Zaken hebben er hun woord gesproken. Prof. Scholten, de
derde redenaar in de morgenbijeenkomst, heeft ons duidelijker dan ooit
doen gevoelen, hoe onze Gemeentewet is van Nederlandse stam. Maar
ik doe aan de verdiensten van geen dezer redenaars tekort, wanneer ik
uitspreek, dat het hoogtepunt van deze dag is geweest ons samenzijn in
de namiddag met de komst van Hare Majesteit de Koningin. Hoe tref-
fend was het door haar gesproken woord en hoe ontroerend de reactie
van twaalfhonderd gemeentelijke bestuurders, zich uitend in een spon-
taan gezongen Wilhelmus. Het was het beste getuigenis van het onver-
zwakt voortbestaan van de band tussen Oranje en de gemeenten, waar-
uit ons volk in de dagen van zijn bange worstelstrijd om zijn onafhan-
kelijk bestaan zo grote kracht heeft geput.
Twaalfhonderd gemeentelijke bestuurders, het waren er vele, maar
niet alle. Het getal der leden van onze gemeenteraden is ettelijke malen
groter. Hen allen daar in Utrecht bijeen te brengen was een onmogelijk-
heid. Toch had onze Vereniging hen gaarne een ogenblik in de geest
bijeen. Vandaar het denkbeeld van al deze gelijktijdige raadsvergaderin-
gen, gescheiden in plaats, doch door de aethergolven verenigd. En groot
is onze erkentelijkheid jegens de Minister van Binnenlandse Zaken, die
zo krachtens zijn positie in het heden als krachtens de geschiedenis,
meer dan welke andere bewindsman ook de Minister der gemeenten is,
dat hij zijn woord tot al deze raden heeft willen spreken.
De Nederlandse gemeenten, wij mogen het met trots getuigen, hebben
alle haar bijdrage geleverd tot de ontwikkeling van het moderne Neder-