52
26 Juli 1951.
2e Afd.
STICHTEVG VOOK FINAJVCIËLE HULP
AAN STUDEKENDEN.
Bij ons voorstel tot instelling van z.g. leermiddelen-beurzen, vastgesteld
in Uw vergadering van 25 September 1947, besluit no. 57, deelden wij
mede, dat er o.i. op dat moment niet voldoende aanleiding bestond om
te voldoen aan het eerder door Uw mede-lid, de heer Mr. J. Zeelenberg,
geuite verlangen tot instelling van gemeentelijke studiebeurzen. Wij kwa-
men tot deze opvatting omdat destijds door het Rijk geen aanvragen
voor studiebeurzen werden afgewezen op grond, dat daarvoor onvoldoende
gelden beschikbaar waren.
Sedertdien zijn de omstandigheden in verschillend opzicht gewijzigd,
zodat er alle aanleiding voor ons was, dit vraagstuk opnieuw te bezien.
Wij doelden hierop reeds toen wij bij volgnummer 456 van de begroting
voor 1951 mededeelden; dat een nadere regeling voor studietoelagcn door
ons werd overwogen.
Wij achten thans een voorziening van deze materie gewenst ten einde
aan talentvolle jeugdige ingezetenen onzer gemeente een kans te bieden,
zich de plaats in onze samenleving te verwerven, waarop zij krachtens
aanleg en karakter aanspraak hebben, öôk indien hun ouders of ver-
zorgers de daartoe noodzakelijke studie niet kunnen bekostigen. Deze
kans zouden wij betrokkenen willen bieden door de toekenning van een
gemeentelijke studiebeurs.
De toekenning van zulk een studiebeurs zouden wij niet alleen afhan-
kelijk willen stellen van vaste bekwaamheidsnormen, die hun weerslag
vinden in rapport- of examencijfers, maar bovendien van het bezitten
van bepaalde karakter-eigenschappen als werkijver, plichtsbesef, geschikt-
heid tot het geven van leiding enz.
Behalve de toekenning van een beurs vraagt ook de regeling van een
eventuele terugbetaling van het genotene de aandacht. Wij zijn van oor-
deel, dat wel een morele verplichting tot terugstorting best-iat maar
dat moet worden afgezien van een contractuele verplichting tot terug-
betaling. Zulk een contractuele verplichting immers kan enerzijds juist
de elementen met het grootste verantwoordelijkheidsgevoel weerhouden
van het aanvaarden van een studiebeurs tot schade niet alleen van
hen zelf, maar ook van de gemeenschap - maar zij kan voor anderen
tevens een niet te overwinnen belemmering vormen bij een verdere ont-
plooiïng van het gegeven talent.
De morele verplichting tot terugbetaling zien wij vooral hier in, dat
de met een gemeentelijke beurs begiftigden het door hun terugbetalingen
mogelijk zullen maken ook in de toekomst weer andere jeugdige plaats-
genoten de weg tot een verdere studie te helpen banen. De terugbetalingen
moeten dan echter niet terugvloeien in de algemene gemeentekas en
daardoor tot allerlei andere doeleinden kunnen dienen, integendeel, het
moet vaststaan dat deze terugbetalingen, alsmede eventuële donatiën,
erflatingen enz. uitsluitend aangewend zullen worden voor de latere toe-
i kenning van nieuwe studiebeurzen.
Het komt ons daarom gewenst voor, naar analogie van wat elders reeds
eerder tot stand werd gebracht, een ,,Stichting voor financiële hulp aan
studerenden" in het leven te roepen, welker bestuur dat door ons zal
worden benoemd zal kunnen beslissen op aanvragen voor een studie-
beurs of -toelage.
De geldmiddelen van deze stichting zulien bestaan uit:
a. het stichtingskapitaal
b. de bijdrage der gemeente, die voor dit doel jaarlijks op de begroting
J wordt uitgetrokken;