30 Augustus 1951.
240
zakelijke levensbehoefte, variërend naar gezinssterkte, niet in de prijs-
verhoging te betrekken. Spreker brengt hulde aan de wethouder, dat nu
naast electriciteit en water, ook voor het gas een gezinstarief wordt
voorgesteld.
Er is echter nog een categorie gebruikers, die door de prijsverhoging
van gas een belangrijke vermeerdering van lasten ondervindt, omdat door
haar het gas als bedrijfsmiddel wordt aangewend. Ten aanzien van elec-
triciteit is indertijd de suggestie gedaan, te trachten een compensatie te
vinden voor het nadeel, dat de gemeente zou lijden bij een lagere prijs
voor electriciteit voor zakelijke doeleinden, door het extra belasten van
het hoger verbruik van particulieren. De wethouder zou deze gedachte
overwegen. Spreker weet, dat deze gedachte bij electriciteitstarieven
moeilijk te volvoeren is, omdat het vastrecht hierbij van invloed is. Bij
een groot verbruik gaat het vastrecht echter vrijwel teniet. Ook moet het
niet zo zijn, dat beneden kostprijs wordt geleverd. Men moet er daarbij
zeker van zijn, dat slechts diegenen voor een prijsverlaging in aanmerking
komen, die van electriciteit voor zakelijke doeleinden gebruik maken.
Spreker meent, dat voor het bepalen van deze categorie de omschrijving
te vinden is in de wet op de ondernemingsbelasting, zonder dat men daar
moeilijkheden mee krijgt.
Wat het gas betreft ligt de zaak anders. Bij de gastarieven is het moge-
lijk een bepaalde categorie meer te laten betalen, waardoor de onbillijk-
heid om de bedrijven extra te belasten, kan worden opgevangen. Mogelijk,
dat de wethouder een oplossing kan vinden om de bedrijven enige ver-
liehting te brengen.
De heer Mr. Pliester heeft met belangstelling de heer Verhoeven be-
luisterd. Bij de beoordeling van deze zaak moet men uitgaan van het
tarieven-systeem, dat we thans hebben. Spreker is van mening, dat gas
en electriciteit niet onder de kostprijs dienen te worden geleverd. De tijd
van het verlenen van subsidies door het Rijk op de noodzakelijke levens-
behoeften is voorbij en het ligt niet op de weg van de gemeente dit systeem
weer in te voeren. De gemeente kan de gecalculeerde winst niet missen.
Deze winst is niet overmatig, maar staat vast begroot.
Blijkens de rekening over 1950 is dooreen 2 cent per kWh winst ge-
maakt. Aannemende dat 40 van de geleverde stroom geschiedde op het
tarief voor noodzakelijke levensbehoefte en gebruik door de gemeente en
dat 60 wordt geleverd tegen het hogere tarief, dan zal de gemeente
om dooreen 2 cent/ winst te maken, op de laatste categorie 3 cent winst
hebben moeten maken. Dit ging in 1950. Sedertdien is een verhoging van
2 cent over de gehele lijn toegepast, waardoor reeds niet meer met 3 eent
op de categorie van 60 kon worden volstaan om die winst gelijk te
houden. De vraag rijst dus, of de categorie. van 40 niet onder da kost-
prijs wordt geleverd, waardoor de categorie van 60 meer dan 3 cent
winst moet opleveren.
Bij gas geldt hetzelfde. Daar kan globaal worden aangenomen, dat 50
van het gas benodigd is voor de gemeente of als eerste noodzakelijke
levensbehoefte wordt geleverd. De winst in 1950 was voldoende om het
geraamde overschot te dekken. Door de stijging van de kolenprijzen is
voor 1951 de winst verdwenen en wordt dus feitelijk nu alles tegen kost-
prijs geleverd. Met de voorgestelde verhogmg voor de 50 van de duur-
dere categorie is echter misschien nog de begrote winst te halen.
Spreker zal bezien of deze wijze van doen gewenst is. De hoeveelheid
geleverde electriciteit en gas tegen het tarief voor noodzakelijk levens-
onderhoud is te laag. De zuinigheid van betrokkenen speelt een rol, maar
toevallige omstandigheden als het hebben van studerende kinderen en
's avonds thuis werkende vaders, dwingen soms ook tot een meerder
gebruik. Deze betalen bij het thans geldende systeem mede in een soort
progressieve indirecte belasting. Die moet men niet op een willekeurige