30 Augustus 1951. 242 houders is overgenomen. Tot nu toe zijn daartegen geen bezwaren in de raad gerezen. Vandaag echter wel. Spreker is dan ook verwonderd, dat Mr. Pliester alleen maar gepleit heeft voor gezinnen met studerende kinderen en thuiswerkende vaders, doch niet voor de grote gezinnen. De heer Mr. Pliester heeft voorts betoogd, dat de grote verbruikers nu extra belast worden. Spreker stelt daar tegenover, dat alle gezinnen van deze gezinstarieven profiteren. Spreker is het eens met de heer Mr. van Wijk, dat da voorgestelde progressie in gezinssterkte slechts gering is. Spreker acht het echter verkeerd daar nu over te debatteren. Beter lijkt hem, aan de suggestie van de heer Mr. van Wijk in de commissie voor de bedrijven aandacht te schenken. De heer Hopstaken zegt, in April de tarievenkwestie voor de midden- stand ter sprake te hebben gebracht, met verzoek aan burgemeester en wethouders zijn suggesties te onderzoeken. Spreker zal dâar nu gaarne antwoord op hebben, De heer Ir. Kooijmans wijst er op, dat burgemeester en wethouders in hun voorstel zeggen, dat zij verwachten, dat de kolenprijs stijgt tot f 57.en 62.10 per ton. Dit is dus nog nict zo. Spreker vraagt wat de prijs thans is, Verwachten burgemeester en wethouders nog verdere ver- hoging van de kolenprijs en is bij de nu voorgestelde tarieven een marge opgenomen, waardoor verdere prijsverhoging kan worden opgevangen Voorts vraagt spreker wie de prijzen bepaalt, Haarlem of het Rijk? De heer Disselkoen, wethouder, antwoordt, dat burgemeester en wet- houders met leedwezen dit voorstel doen, waartoe zij echter door de ver- hoogde kolenprijzen gedwongen worden. Bij de beschouwingen van de diverse sprekers heeft o.a. de heer Mr. Pliester gezegd, dat de bedrijfswinsten een indirecte belasting zijn, terwiji de heer Reijnders gesproken heeft over de offers, die dit voorstel vraagt van de minst bedeelden. Spreker geeft gaarne toe, dat de voorgestelde regeiing verre van ideaal is. Zoals zij nu geformuleerd is, is het echter het beste wat er te bereiken valt. Men moet zich goed voor ogen stellen, dat verhoging van de tarieven thans een geheel andere kwestie is dan vôôr de oorlog. De bedrijfswinsten waren en zijn in feite indirecte be- lastingen. Destijds had men de keus tussen directe belastingen en bedrijfs- winsten. Bracht men b.v. de te heffen opcenten op de fondsbelasting naar boven, dan was het mogelijk daartegen de bedrijfstarieven te veriagen. Dit is echter thans volmaakt geschiedenis. Nu kan men slechts ter aan- vulling van de begrotingstekorten putten uit de bedrijfsopbrengsten. Wil men dat niet, dan kan men niet anders doen dan allerlei culturele en sociale voorzieningen achterwege laten. Burgemeester en wethouders hebben consequent er steeds naar gestreefd om de bedrijfswinsten laag te houden. En zij zijn laag! Beiangrijk lager dan destijds. Bovendien moet men in aanmerking nemen, dat het aantal verbruikers met 21 is toe- genomen en de omzet met 40 en de gulden niet meer is wat zij toen was. Burgemeester en wethouders willen de winsten niet halen uit de hoeveelheden, die als noodzakelijke levensbehoeften moeten worden aan- gemerkt. Onze tarieven kunnen, vergeleken met andere gemeenten, de toets der critiek alleszins doorstaan. Prijsverhoging der producten is echter nu. onvermijdelijk, omdat de eenmaal in de begroting geraamde winst uit de bedrijven behouden moet blijven. Als een loonsverhoging voor het bedrijfspersoneel moet worden inge- voerd, behoeft deze niet noodzakelijk te leiden tot tariefsverhoging, omdat ook de lonen voor het overige gemeentepersoneel dan verhoogd worden. De verhoging der bedrijfstarieven is uitsluitend te wijten aan een ver- hoging van de kolenprijs, hetgeen een specifieke bedrijfsoorzaak is, welke dus moet worden opgevangen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1951 | | pagina 7