77
27 December 1951.
ia. Voor het afnemen en weder plaatsen van een zerk of ander gedenk-
teken is, wanneer dat van gemeentewege geschiedt, verschuldigd 10.
11. Bij het bepalen der afmetingen wordt steeds genomen de buiten-
zijde van de hek- of kettingwerken en grafkelders.
Voor het opgraven van het stoffelijk overschot van een persoon, uitge-
zonderd wanneer dit plaats heeft op rechterlijk gezag, is bij vooruitbe-
taling, door degene aan wie het verlof tot opgraving* is verleend ver-
schuldigd
Voor het stoffelijk overschot van een persoon van 12 jaar en
daarboven 3g
Voor het stoffelijk overschot van een persoon beneden 12 jaar 20.
Vo°r het weder begraven van een opgegraven stoffelijk overschot van
een persoon, uitgezonderd wanneer de opgraving op rechterlijk gezag
heeft plaats gehad, is het recht volgens art. 3 verschuldigd.
Voor het begraven van lijken van geheel onvermogenden, welk onver-
mogen moet blijken uit een door de burgemeester af te geven bewiis
wordt geen recht geheven.
De invordering van de in deze verordening bedoelde rechten geschiedt
door de Gemeenteontvanger, die daarbij de bepalingen der Gemeentewet in
acht neemt.
Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1952 en zal behoudens
wijziging gelden tot 1 Januari 1957.
De bestaande verordening, vastgesteld bij raadsbesluit van 29 Mei 1947
no. 37, vervalt met ingang van 1 Januari 1952.
Artikel 12.
Artikel 13.
Artikel 14.
Artikel 15.
Gedaan ter openbare raadsvergadering van 27 December 1951.
De secretaris,
De voorzitter.