26 21 Februari 1952. als onderdeel van de nationale gemeenschap, niet. Daarom is het o.i. ook noodzakelijk, dat wij deze moeite bespreken en om een goed beeld van oorzaak en gevolg te verkrijgen lijkt het ons niet ondienstig een terugblik te werpen naar de dertiger jaren. Ons nationaal vermogen lag in die jaren beduidend hoog en onze goud- voorraad was daaraan evenredig groot. Kon ons volk zich toen gelukkig prijzen met deze voorraad en met dit vermogen Het tegendeel was o.i. het geval, want onze nationale welvaart was toen niet identiek aan dit ver- mogen. De tegenstellingen waren toen voor het grijpen, want van een behoorlijke sociale wetgeving was toen geen sprake. De werkloosheid nam hand over hand toe en dreigde zelfs catastrofaal te worden. Het geleek toen Holland op zijn smalst, want terwijl er voldoende geld aan- wezig was voor de uitvoering van grote werkobjecten, bleef het initiatief daartoe, ook voor de noodzakelijke objecten als woningbouw, bij onze regeerders achterwege. Zelfs hier in Heemstede werden de plannen, die tot woningbouw konden leiden, door het toenmalige college van burge- meester en wethouders tegengewerkt. Men hield de hand op de geld- buidel, de goudvoorraad moest worden veilig gesteld. Zelfs toen de socialisten de weg meenden aan te geven tot een betere welvaart, door bestrijding van de werkloosheid, met hun Plan van de Arbeid, werd dit plan door de toenmalige regeerders niet alleen afgewezen, maar ook met hoongelach begroet. Met dit plan waren nl. enige honderdtallen millioenen guldens gemoeid en de regering, onder aanvoering van de Ministers Colijn en Oud, achtte het veiliger, dat de goudvoorraad intact bleef, ook al ging dit ten koste van het welzijn van enige honderdduizenden gezinnen, waarin de werkloosheid, dus ook de armoede, hoogtij vierde. Als gevolg daarvan had bij een overgroot volksdeel de levensvreugde opgehouden te bestaan; daardoor verdween ook de vreugde voor de arbeid, zodat de geestelijke minderwaardigheid en de onverschilligheid in ons volk hand over hand toenamen. Was het wonder, dat door deze geestesgesteldheid de atmosfeer werd geschapen, die zeer gunstig werd voor het communisme en het fascisme Toen brak de oorlog uit. Wij werden overweldigd en bij al het kwaad, dat deze oorlog stichtte, kwam er ten opzichte van de moraliteit in onze bevolking gelukkig enige kentering. Wij verkregen onze saamhorigheid terug, die mede oorzaak werd, dat er wat groots en goeds tot stand kwam. Geldbezit, standsverschil en verscheidenheid in godsdienstig en politiek inzicht geraakten op de achtergrond, alles werd ondergeschikt aan de vraag: „Zijt gij een goede Hoilander?" En gezamenlijk gingen wij de overweldiger te lijf en met succes. Het was toen zelfs in die barre tijd een lust om te leven en misschien daardoor hoopten naieve mensen, dat deze geest van saamhorigheid zich ook na de oorlog zou handhaven en deze verwachtten toen een recht- vaardige samenleving. Helaas, deze schijn verdween alras voor de werkelijkheid. De bevrijding kwam. Door het oorlogsmonster was de staatskas geroofd en alles wat de bankbiljettenpers der bezetters ons aan papier had nagelaten bleek waardeloos en bovendien was een groot gedeelte van ons land in puin geschoten of gebombardeerd, een ander gedeelte had door inundatie veel van zijn waarde verloren. Bij een dergelijke failliete boedel vond een groep zeer dappere kerels de moed het roer van staat in handen te nement Anderen daarentegen keerden terug op de weg van hun egoïsme. Bij dezen maakte de zo juist geroemde saamhorigheid plaats voor de geld- dorst. In de ogen van deze lieden was de lafhartigste critiek op onze regeerders nog welkom. En deze critiek kwam. Zelfs vooraanstaande dag- bladen als Trouw, Het Dagblad, Het Handelsblad en later De Telegraaf, waarin de heer Lunshof zijn critiek uitspreekt, waren met deze critiek niet altijd op hoog peil. Daarvan kunnen meerdere citaten spreker zal

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1952 | | pagina 16