178
30 October 1952.
die de wet daartoe in het leven roept.
De heer Mr Dr van Bruggen heeft min of meer als een grapje ge-
opperd, dat om te besluiten de vier raden bij elkaar zouden moeten komen,
maar uit zijn woorden maakt spreker op, dat hij daar zelf ook geen goede
resultaten van verwacht. Er zijn tijden geweest, aldus heeft de heer Mr Dr
van Bruggen voorts gezegd, dat in meerdere deelnemende gemeenten wet-
houders van onderwijs waren van één politieke richting. Spreker ontkent
dat dit van betekenis is. Indien men in een gemeente, om nu eens een
vreemde veronderstelling te maken, een Mohammedaan als wethouder
van onderwijs heeft, en deze wordt geschikt geoordeeld om de dagelijkse
leiding op zich te nemen over alle gemeentelijke lagere, uitgebreid lagere
en kleuterscholen, hogere burgerscholen en huishoudscholen, waarom zou
hij dan ook niet als wethouder zitting kunnen nemen in het bestuur van
een streekschool!
Pe heer Zegwaart: ,,Dat moet wel een lid van de Partij van de Arbeid
zijn."
De heer Disselkoen, wethouder, erkent graag dat zijn partij voor alle
godsdiensten open staat en vervolgt, dat de andere opmerkingen van de
heer Mr Dr van Bruggen hem met ontzetting hebben geslagen. Zo zou een
bestuur van een streekschool zonder vrouw een gedeformeerd bestuur
zijn. Spreker wil er op wijzen, dat burgemeester en wethouders elke week
vergaderen om de gemeentezaken af te doen. Daarbij treden zij uiteraard
ook op als schoolbestuur en zij hebben tot nu toe de overtuiging, dat zij
hun werk behoorlijk deden. Nu blijkt echter, dat het college steeds een
gedeformeerd bestuur is geweest. Spreker geeft gaarne toe, dat een vrouw
in een bestuur een aanwinst kan betekenen. Hij ziet er echter geen be-
zwaar in, dat voor deze streekschool het bestuur alleen uit mannen be-
staat. Trouwens het huidige bestuur blijft als commissie van bijstand in
functie en daar is het vrouwelijk element wel in vertegenwoordigd.
Inzake de opmerking van de heer Mr Dr van Bruggen, dat Haarlem
in deze gemeenschappelijke regeling een overwegende plaats inneemt, zegt
spreker, dat, hoe verrassend dat wellicht uit zijn mond ook moge klinken,
Haarlem zich in deze materie een grote mate van zelfbeperking heeft
opgelegd. Haarlem toch telt meer dan de helft van het aantal inwoners
der deelnemende gemeenten, terwijl het ook meer dan de helft van de
kosten betaalt. Toch heeft het afgezien van een in verhouding daarmede
staande vertegenwoordiging in het bestuur, ondanks dat Haarlem meende
dat het die toekwam. Zo heeft men nu de figuur, dat b.v. Bloemendaal en
Heemstede, Haarlem kunnen overstemmen. Spreker meent, dat men
dan ook wel enig begrip mag tonen voor het verlangen, dat het Haarlemse
bestuurslid tevens voorzitter is. Hier doet zich tevens de practische om-
standigheid voor, dat de school in Haarlem gevestigd is. Voor de dagelijkse
leiding van de school is het noodzakelijk, dat de voorzitter bij een bezoek
aan de school, eventuele spoedeisende verbeteringen kan laten aanbrengen,
hetgeen, indien als voorzitter een wethouder van een buitengemeente zou
optreden, tot onprettige bevoegdheidskwesties aanleiding zou kunnen
geven. Het is uit volle overtuiging, dat spreker accoord gaat met een
Haarlemse voorzitter.
Op de vraag van de heer van der Linden of bij het berekenen van het
schoolgeld ook de draagkracht van de betrokkenen in aanmerking zal
worden genomen, antwoordt spreker, dat dit gelukkig vanzelfsprekend is,
Wat het gesprokene betreft, als zou deze regeling het prototype worden
voor verdere regelingen tussen deze gemeenten, waarbij mevrouw van
Nispen reeds opmerkte, dat de regeling geen wet van Meden en Perzen is,
wijst spreker er op, dat burgemeester en wethouders bij het opmaken van
de gemeenschappelijke regeling zich zeer bewust rekenschap hebben ge-
geven, dat ook op ander gebied dergelijke regelingen kunnen worden ge-
troffen. De onderwerpelijke regeling is vanzelfsprekend opgesteld met de