180
30 October 1952.
De heer Verhoeven vergist zich als hij zegt, dat de subsidie slechts voor
één jaar wordt verleend en dat de gemeente er dan af kan. Uit artikel 36
blijkt toeh, dat de gemeenschappelijke regeling voorlopig wordt aangegaan
tot 1 Januari 1958. Artikel 38 zegt, dat een besluit tot uittreding niet kan
worden genomen vöör 1 Januari 1957, terwijl volgens artikel 40 opheffing
der regeling slechts kan geschieden bij eensluidend besluit van alle be-
trokken raden.
Verder bestaat er nog verschil van mening tussen spreker en de wet-
houder over het begrip „besturen". De wethouder geeft daar een andere
betekenis aan dan spreker. Hier gelden niet alleen technische kwest.ies
als het maken van kapotte ruiten enz. die beoordeeld moeten worden,
maar er kunnen zich ook moeilijkheden voordoen met ouders en conflicten
op school, zoals spreker in de praktijk als lid van een schoolbestuur wel
meemaakte. Dit zijn delicate kwesties en dan hangt het er veel van af hoe
men ten opzichte van deze zaken staat. Voor zulke gevallen acht spreker
het vrouwelijke element in het bestuur gewenst.
Spreker blijft van mening, dat deze gemeenschappelijke regeling later
als prototype voor alle gemeenschappelijke onderwijsregelingen kan wor-
den aangevat, zoals b.v. voor een streekgymnasium of een streek-hogere
burgerschool. Ook voor de samenstelling van het bestuur zal deze regeling
dan het prototype zijn. Daarom is spreker voorstander van een gevarieerd
samengesteld bestuur voor deze streekschool, waarbij de raad niet zonder
meer zijn taak blijvend aan burgemeester en wethouders delegeert. Spre-
ker wijst er nog op, dat het argument van de heer Verhoeven, dat de raad
het in de hand heeft om een vrouwelijke wethouder te benoemen niet opgaat,
omdat de raad geen wethouder van onderwijs aanwijst, doch slechts
wethouders kiest, waarna het college de functies onderling verdeelt. De
raad heeft dus geen invloed op de aanwijzing van een wethouder in
kwaliteit.
Ten aanzien van het voorzitterschap van de Haarlemse wethouder,
merkt spreker op, dat in de praktijk de secretaris-penningmeester de
dagelijkse zaken zal afdoen, zodat het niet noodzakelijk is dat de voor-
zitter in Haarlem woont.
Met alle respect voor de van vele zijden geuite waardering voor deze
gemeenschappelijke regeling, zal spreker dan maar alleen blijven staan in
zijn afwijzende houding daar tegenover, maar hij heeft dan toch de over-
tuiging zijn ziel te hebben schoongewassen.
De heer Verhoeven merkt op, dat hij niet bedoeld heeft dat men binnen
5 jaar van deze regeling af zou kunnen, maar dat uit deze regeling niet
mag worden afgeleid, dat we niet van het subsidiëren van bijzondere
scholen af zouden kunnen.
De heer Mr Zeelenberg heeft er bezwaar tegen, dat de wethouder van
onderwijs qualitate qua in het bestuur zitting heeft. Dit is niet de eerste
maal dat hierover in de raad wordt gesproken. De raad heeft toen ook
tegen het benoemen van een wethouder als voorzitter q.q. in een stichtings-
bestuur stelling genomen. Spreker staat aan de kant van de heer Mr Dr
van Bruggen.
De heer Zegvvaart heeft kennis genomen van de opvatting van de wet-
houder, dat voor niet-onderwijzend personeel aan de school verbonden, de
rechtspositieregeling van het personeel der gemeente Haarlem zal worden
toegepast. Omdat spreker de moeilijkheid aanvoelt om nu een amendement
op de gemeenschappelijke regeling in te dienen, zou spreker toch gaarne
zien, dat deze zaak onder de aandacht van het schoolbestuur werd ge-
bracht.
Voorts wijst spreker er op, dat volgens artikel 7 de vergaderingen van
het bestuur openbaar zijn. In verband daarmede vraagt spreker of er
bezwaar tegen zou bestaan indien de notulen dier vergaderingen voor de