172 30 October 1952. De Voorzitter deelt mede, dat de commissie voor het onderwijs hiermede accoord gaat. Het ontwerp-besluit wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming vast- gesteld. V. STREEKSCHOOL VOOR OPLEIDING TOT KLEUTER- LEIDSTER. Het voorstel met ontwerp-besluit is opgenomen in de gedrukte stukken onder volgnos. 93, 93a. Streekschool voor opleiding tot kleuterleidster. De Voorzitter deelt mede, dat de onderwijscommissie, hoewel enkele leden op verschillend terrein tegen enkele onderdelen van de ontworperi regeling wel wat principiële bedenkingen hebben, zich met de regeling kan verenigen. De heer Mr Dr van Bruggen wil, alvorens deze zaak te bespreken, aller- eerst 2 punten vastleggen, n.l. 1. dat, toen de raadsbesluiten van 30 Maart 1950 en 27 September 1951, werden aangenomen, daarbij in beginsel is beslist, dat de gemeente mede zou bijdragen aan de kosten van opleiding en examinering der toekomstige leerkrachten voor het voorbereidend onderwijs; 2. dat toen door de wethouder van onderwijs is verklaard, dat door deze taak op ons te nemen, het beginsel van de financiële gelijkstelling tussen openbaar en bijzonder voorbereidend onderwijs ten laste van de openbare kas, door burgemeester en wethouders is aanvaard, zodat ook voor bijzondere opleidingsscholen voor onderwijzeressen voorbereidend onderwijs op dezelfde voet zal worden bijgedragen. Voorstel 6 van de agenda is daar een gevolg van, en de gevraagde mede- werking zal dan ook verleend moeten worden. Bij de behandeling van de begroting 1952 is door spreker nadrukkelijk gewezen op de wet samenwerking van gemeenten, terzake van gemeen- schappelijke doeleinden van regionaal karakter. Zelfs is door spreker toen de gedachte van zgn. ,,schoolschappen" geopperd. In principe kan dan ook aan de voordracht van burgemeester en wethouders tot stichting van een streekschool worden medegewerkt. Spreker wil deze dingen vooraf vaststellen, omdat, indien toch bij zijn fractie tegen deze voordracht bezwaren bestaan, deze het karakter dragen van incidentele aard. De bezwaren zijn: 1. dat quaestieus is of thans reeds overgegaan moet worden tot de stichting van de streekschool of dat het voorstel moet worden aange- houden; 2. de vorm waarin deze samenwerking door burgemeester en wet- houders wordt voorgesteld, waartegen spreker ernstige bedenkingen heeft. De vaststelling van de voordracht noemt spreker voorbarig. In deze mening wordt spreker gesteund door inlichtingen die hij kort geleden ge- kregen heeft van een lid van de Tweede Kamer. Er is n.l. nog steeds geen wet op het voorbereidend lager onderwijs. Wel is er een wetsontwerp bij de 2e Kamer ingediend, dat het inmiddels niet tot behandeling heeft kunnen brengen. Spreker is verder verteld, dat het wetsontwerp niet op de agenda van de Tweede Kamer is geplaatst; dat, nu inmiddels een nieuwe regering is opgetreden, omtrent het standpunt van de huidige Minister van onder- wijs, kunsten en wetenschappen niets bekend is; het de vraag is of, als het wetsontwerp wordt aangenorrien, de nodige middelen beschikbaar kunnen worden gesteld. Hierin is eerder een teruggang te bespeuren, omdat in de begroting 1953 het oorspronkelijk geraamde bedrag van 10.000.000.is teruggebracht op f 4.000.000. Bijdragen van het rijk voor het voorbereidend lager onderwijs zullen dan

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1952 | | pagina 4