30 October 1952.
175
meebrengen, dat de wethouder zich de gehele tijd met deze streekschool
zal moeten bezighouden. Spreker heeft dan ook tegen artikel 4 niet zo
veel bezwaar als de heer Mr Dr van Bruggen.
Het argument van de heer Mr Dr van Bruggen, dat het voor kan komen,
dat er wethouders uitsluitend van één politieke kleur in het bestuur zitting
hebben en dat de vrouwen door de samenstelling van de colleges van
burgemeester en wethouders der deelnemende gemeenten van het bestuur
zijn uitgesloten, neemt spreker niet zwaar. Het staat bovendien geenszins
vast, dat er geen vrouwelijke wethouders zullen komen. Dat hebben de
gemeenteraden trouwens zelf in de hand. Spreker vindt het niet erg als
een school met vrouwelijke leerlingen en leerkrachten door mannen wordt
geregeerd. Spreker weet ook van een bestuur van een Nijverheidsschool,
dat geheel uit mannen bestaat en het best met de dames kan vinden. Men
heeft dan de kans, dat er oplossingen worden gevonden, die dames niet
kunnen vinden.
Dat als voorzitter van het schoolbestuur de wethouder van Haarlem
optreedt, is geen kwestie van een grote of kleine gemeente, maar alleen
omdat de school in Haarlem gevestigd is. Indien de school op het grond-
gebied van een andere gemeente zou liggen, dan lag het voor de hand,
dat de wethouder van die gemeente tot voorzitter werd benoemd. Het zou
dwaasheid zijn, nu de school in Haarlem gevestigd is, als de wethouder
van Ilaarlem in dit bestuur niet als voorzitter zou optreden.
Waar de heer Mr Dr van Bruggen heeft gezegd, dat deze gemeenschap-
peiijke regeling een prototype is en dat moet worden opgepast voor de
gevolgen daarvan, wil spreker uitdrukkelijk vaststellen, dat door het voor-
beeld van deze eerste regeling niet vaststaat, dat in soortgeiijke gevallen
eenzelfde regeling moet worden aangegaan. Dit is een voorbeeld hoe het
oök kan en in andere gevallen misschien helemaal niet zal moeten
worden gedaan. Door het aanvaarden van deze regeling leggen we ons
voor de toekomst niet vast. De gekozen oplossing lijkt spreker wel de
juiste.
De heer Beijnders zegt, dat wij ons gelukkig prijzen dat wij bij het lager
en uitgebreid lager onderwijs onderwijzend personeel hebben, dat de toets
der critiek kan doorstaan. Zo ook wil spreker voor het voorbereidend
onderwijs gaarne meewerken, dat de kleuterleidsters een goede opleiding
krijgen, waardoor de gemeente daar later de vruchten van zal kunnen
piukken. De periode van de kinderbergplaatsen is voorbij. De tijd dringt
dat de opleiding voor kleuterleidsters behoorlijk wordt en behoorlijk blijft.
De heer Mr Dr van Bruggen, aldus spreker, heeft gezegd, dat hij een
Tweede Kamerlid heeft gesproken. die hem onthuld heeft dat er nog geen
wet op het voorbereidend onderwijs tot stand is gekomen en dat het een
open vraag is of en wanneer deze wet in de Tweede Kamer zal komen.
Dat wist de raad ook wel zonder de onthullingen van het bewuste Tweede
Kamerlid. Spreker zou liever gehoord hebben, dat de heer Mr Dr van Brug-
gen hieruit de conclusie had getrokken, dat het hoog tijd was( dat de
streekschool er komt, als we al niet te laat zijn.
Voorts heeft de heer Mr Dr van Bruggen beweerd, dat de consequentie
zou moeten zijn, dat alle betrokken raden bij elkaar zouden moeten komen
als zijnde het eigenlijke schoolbestuur en daarvan een belachelijk schouw-
spel gemaakt, terwijl hij tevens bezwaar heeft gemaakt tegen de bij artikel 4
vastgelegde delegatie van bevoegdheden van de raad aan het school-
bestuur. Hiermede heeft de heer Mr Dr van Bruggen zich met zijn eigen
woorden deze argumenten uit de handen geslagen.
Spreker is het eens met de heer Verhoeven, dat waar gemengde besturen
kunnen zijn, zulks goed is, maar indien het bestuur alleen uit mannen
bestaat, dit geenszins een bezwaar is. Bovendien zijn de laatsten toch ook
weer vaders en als zodanig kunnen zij wel aan het hoofd staan van een
school met vrouwelijke leerlingen.