176
30 October 1952.
Spreker voelt niets voor uitstel van deze voordracht. Deze gemeenschap-
pelijke regeling dient z.i. aangenomen te worden, opdat de opieiding van
kleuterleidsters in goede banen kan worden geleid.
Toen de heer Zegwaart deze gemeenschappelijke regeling had door-
gelezen was zijn eerste reactie: wat heeft men hierbij de wet op de ge-
meenschappelijke regelingen voortreffelijk toegepast.
In tegenstelling met de heer Mr Dr van Bruggen heeft spreker de
indruk, dat, nu verschillende gemeenten deze zaak gaan regelen, dit de
totstandkoming van de wet op het voorbereidend lager onderwijs slechts
kan bespoedigen. Hetzelfde heeft men gezien toen verschillende gemeenten
in Brabant een ziektekostenregeling voor hun personeel in het leven riepen.
Daarna heeft de regering ook maatregelen in die geest genomen voor het
rijkspersoneel.
Voorts wijst spreker op de samenwerking van de gemeenten in de Zaan-
streek ter exploitatie van een gasbedrijf. Voor zover spreker dit beoordelen
kan werkt die gemeenschappelijke regeling uitstekend.
Dat de wethouder van Haarlem als voorzitter van het bestuur is aan-
gewezen, acht spreker juist.
Toeh wil spreker nog vragen om de financiële zijde van deze regeling
goed in de gaten te houden.
Naar aanleiding van het bepaalde in artikel 15, vraagt spreker, of het
geen aanbeveling verdient dit artikel aan te vullen met de bepaling, dat
als de bezoldiging van het personeel der school wettelijk geregeld wordt,
die regeling dan gevolgd zal worden. Het lijkt spreker nuttig daar nu
reeds op te wijzen.
Bij artikel 16 vraagt spreker zich af, of het niet gewenst is, dit artikel
aan te vullen met de bepaling, dat, indien niet-onderwijzend personeel aan
de school wordt tewerk gesteld, daarvoor ook de loon- en rechtspositie-
regeling van Haarlem zal gelden.
Mevr. van Nispen uit er haar bevreemding over, dat in de onderwijs-
commissie omtrent dit agendapunt eenstemmigheid bleek te bestaan, ter-
wijl nu blijkt, dat één lid zich daarmede toch niet kan verenigen. Spreek-
ster vindt uitstel van de aanvaarding van het voorstel, dat een streek-
belang geldt, niet juist, mede omdat er reeds een achterstand bestaat in de
opleiding van kleuter-onderwijzeressen. Zeer terecht is hier gememoreerd,
dat het jonge kind zeer gevoelig is voor indrukken en dat het dus nodig is,
dat het een goede opleiding krijgt. Indien deze gemeenschappelijke regeling
een prototype zou zijn voor samenwerking van gemeenten, zou spreekster
wilien waarschuwen deze toch niet als een wet van Meden en Perzen te
zien.
De heer Mr Zeelenberg is met de heer Mr Dr van Bruggen van oordeel,
dat het niet juist is, dat wordt voorgeschreven dat het bestuur van een
opleidingsschool uitsluitend uit leden van de colleges van burgemeester
en wethouders moet worden samengesteld. Het is op ziehzelf niet verkeerd,
maar het is niet noodzakelijk het vast te leggen in de gemeenschappelijke
regeling. De opmerking van de heer Reijnders, dat er dan toch vaders
lid van het bestuur zijn, heeft hier weinig mee te maken. Het gaat hier
n.l. om het bestuur van een opleidingsschool. Als het vaders moeten zijn,
dan zal de heer Reijnders daarmede bedoelen vaders van kleine kinderen
en zijn wethouders dat persé
Spreker zou de bepaling, dat de zetel van het bestuur in Haarlem moet
zijn gevestigd, willen schrappen, omdat hij het beter acht, zich bij het
eerste streekobject niet vast te leggen aan een sterk overwicht van
Haarlem.
De heer Brink vraagt waarom Zandvoort niet bij deze gemeenschappe-
lijke regeling is opgekomen, terwijl die gemeente bij andere gelegenheden
wel is ingeschakeld.