6-6a
29 Januari 1953.
2e Afd.
WIJZIGING AMBTENAREN- EN WERKLIEDENREGLEMENT.
Aan de Raad,
Bij Koninklijk besluit van 10 September 1952 hebben de bepalingen van
het Algemeen Rijksambtenarenreglement inzake het gelijktijdig genot van
burgerlijke en militaire beloning wijziging ondergaan.
De Minister van Binnenlandse Zaken heeft bij brief van 5 November
1952 U No. 10632/G de gemeentebesturen verzocht een analoge herziening
rechtspositievoorschriften voor het gemeentepersoneel in overweging te
nemen.
Het Centraal Orgaan tot gemeenschappelijke behandeling van gemeen-
telijke personeelsaangelegenheden heeft, in overleg met de centrale per-
soneelsorganisaties, bepalingen voor de gemeentelijke rechtspositierege-
lingen ontworpen, welke geheel op de bovengenoemde rijksregeling zijn
afgestemd. Deze bepalingen zijn neergelegd in bijgevoegde ontwerp-
besluiten.
Aan de toelichting, welke door de Minister van Binnenlandse Zaken op
de wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement aan zijn ambt-
genoten is gegeven, wordt het volgende ontleend.
Voor de aanspraak op gelijktijdig genot van burgerlijke bezoldiging en
militaire beloning is het onderscheid tussen het verrichten van militaire dienst
op grond van een uit de wet voortvloeiende verplichting en op grond van
een uit een verbintenis voortvloeiende verplichting vervallen, terwijl de
binding aan het begrip oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone om-
standigheden is losgelaten.
Bij eerste oefening heeft de ambtenaar/werkman, die als militair m
werkelijke dienst is, gedurende de eerste twaalf maanden daarvan of
indien de eerste oefening korter duurt, voor deze kortere duur aan-
spraak op de aan zijn ambt verbonden bezoldiging tot een bedrag, hetwelk
gelijk is aan het op hem te verhalen gedeelte van de pensioenbijdrage
(art. 32a, 2e lid, A.R.). Indien de eerste oefening langer dan 12 maanden
duurt, voor de verdere duur daarvan eventueel suppletie tot 100 of 70
van zijn burgerlijke bezoldiging, doch in ieder geval de aan zijn ambt
verbonden bezoldiging tot een bedrag dat gelijk is aan het op hem te
verhalen gedeelte van de pensioensbijdrage (art. 32a, le en 2e lid, juncto
art. 32b, le lid, A.R.). Omdat voor het dienstverband, genoemd in art.
32e A.R. de voorwaarde, dat de suppletie pas kan plaats vinden, nadat
gedurende 12 maanden als militair of in daarmede gelijkgestelde (of gelijk
te stellen) qualiteit werkelijke dienst is verricht onbillijk zou kunnen
werken, is in art. 32b, 3e lid, onder b, de mogelijkheid opgenomen deze
voorwaarde alsdan niet (of in gematigde vorm) te doen gelden.
Bij herhalingsoefeningen geniet de ambtenaar/werkman gedurende de
eerste 14 dagen na opkomst de volle aan zijn ambt verbonden bezoldiging
en voor de verdere duur daarvan eventueel suppletie tot 100 van de
burgerlijke bezoldiging krachtens art. 32c A.R., doch in ieder geval de aan
zijn ambt verbonden bezoldiging tot een bedrag, dat gelijk is aan het op
hem te verhalen gedeelte van de pensioensbijdrage (art. 32c, le lid, juncto
art. 32a, 2e lid, A.R.).
Bij andere dienstvervulling ontvangt de ambtenaar/werkman met inacht-
neming van het bepaalde in art. 32b, le lid, A.R., gedurende de eerste
14 dagen na opkomst de volle aan zijn ambt verbonden bezoldiging en
voor de verdere duur daarvan eventueel suppletie tot 100 resp. 70
van de burgerlijke bezoldiging krachtens de artikelen 32a en 32b A.R.,
doch in ieder geval de aan zijn ambt verbonden bezoldiging tot een bedrag,
dat gelijk is aan het op hem te verhalen gedeelte van de pensioenbijdrage
(art. 32a, 2e lid, A.R.).