1
Februari 1953.
en 300.000.als subsidie aan opleidingsscholen.
Indien de verwachting omtrent de inwerkingtreding dezer wet werke-
lijkheid mocht worden, zou dit naar de basis van 40.per leerling voor
de gemeente een voordeel opleveren van ruim 30.000.per jaar.
Waar de genoemde cijfers niet met elkaar overeenstemmen, en boven-
dien de wettelijke grondslag ontbreekt, kan met dit bedrag in de begroting
nog geen rekening worden gehouden.
Lager onderwijs.
De kosten per leerling van het openbaar onderwijs worden in de
begroting geraamd op:
1952 1953
Lager onderwijs 39.71 33.99
Uitgebreid lager onderwijs 49.52 51.04
Schoolgelden.
Bij de raming'en is rekening gehouden met de verlaging van het school-
geld voor gezinnen, waarvan meer dan één kind een school bezoekt.
Daartegenover is ook rekening gehouden met uitkeringen van het Rijk
ter compensatie van deze verminderingen. De bovendien voor het u.l.o.
toegepaste verlaging (Rb. 47 - 1952) komt eveneens ten laste van het
Rijk. Dit laatste is niet het geval voor de verlaging van de opbrengst
voortvloeiende uit de per 1 Januari 1951 ingevoerde verlaging' van de
loon- en inkomstenbelasting, waarvan de gevolgen dus op de gemeente
blijven drukken.
Middelbaar en voorlrereidend hoger onderwijs.
Voor de jaren 1952 t/m 1956 zijn de bijdragen, welke de gemeenten
verschuldigd zijn wegens het bezoek van leerlingen aan de openbare
scholen voor middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs in andere
gemeenten zeer aanzienlijk verhoogd. Als een gevolg daarvan moesten
de betrekkelijke posten in Hoofdstuk VIII par. 13 en 14 verhoogd worden
met rond 52.000.waardoor de begroting dus sterk in ongunstige zin
werd beïnvloed.
In de loop van dit jaar werden enkele malen besprekingen gevoerd met
het gemeentebestuur van Haarlem over het verlenen van een vrijwillige
bijdrage in de ten laste van die gemeente blijvende kosten voor middel-
baar en voorbereidend hoger onderwijs. Deze besprekingen zijn kort
geleden hervat, tegelijk met die over andere aanhangige zaken. Het
resultaat hiervan is, dat tussen genoemd gemeentebestuur en ons college
ook op het gebied van het m.o. en v.h.o. overeenstemming werd bereikt.
De juiste redactie daarvan is echter nog niet uitgewerkt, terwijl ook de
juiste gevolgen daarvan over 1953 nog niet vast staan. Naar schatting
zullen deze voor dat jaar ongeveer /23.000.belopen. In afwachting van
de formulering der te treffen regeling hebben wij in Hoofdstuk VIII
par. 13 en 14 een pro memorie post opgenomen en de post van onvoorziene
uitgaven 23.000.hoger geraamd, zodat t.g.t. af- en overschrijving
kan plaats vinden.
Kaiiitaalinvestering.
Het verheugt ons U te kunnen mededelen, dat uit een van Gedeputeerde
Staten ontvangen circulaire d.d. 17 December 1952 blijkt, dat de Regering
zich opnieuw heeft beraden over de financiering van bepaalde objecten.
Als resultaat daarvan werd medegedeeld, dat het niet langer bezwaarlijk
kan worden genoemd, dat de gemeenten wederom, binnen zekere grenzen,
haar investeringen voor-financieren met kort crediet. Verder is besloten