30 September 1954.
195
gemeester en wethouders niet kwaad aan te zien, doch zal moeten toe-
geven, dat zij hebben gedaan wat zij konden doen.
Een tweede vraag is, en dat heeft de gemeente meer in de hand, hoe
staat het met het overleg met de planologische dienst? Spreker kent de
werkwijze bij een planologische dienst nu wel aen beetje. Als men wil
overleggen, dan moet van beide kanten wat souplesse worden getoond.
Als we weten dat de executie van bouwplannen door te sterk vasthouden
aan eigen ideeën vertraging ondervindt, dan zal men bij volgende bouw-
plannen, om zo sterk mogelijk de voorbereiding te bevorderen, de nodige
soepelheid moeten betrachten. Dat heeft men wel in de hand.
Achter onze activiteit ten aanzien van de woningbouw moet het beeld
staan van de vele mensen die wachten op een huis, die geplaagd worden
door spanningen en ruzie met hun medebewoners. Als spreker daar naar
ziet, dan zegt hij met Kuijper: Het kan niet wachten, geen dag en geen
nacht. Desnoods zal er moeten worden overgewerkt om zo snel mogelijk
plannen gereed te kunnen hebben.
De heer Zegwaart heeft met grote belangstelling de nota van burge-
meester en wethouders tegemoet gezien. Hij is over de inhoud niet hele-
maal bevredigd. Spreker is niet blind voor de moeilijkheden van burge-
meester en wethouders, die hem bekend zijn. Hij vraagt zich af of bij de
verdeling van het bouwvolume niet te veel op het kompas traditie gevaren
wordt, door vooral de eigen bouwers te laten bouwen. Het handhaven van
dic traditie in deze abnormale tijd acht spreker niet juist. Uit de gegevens
van burgemeester en wethouders kan spreker opmaken, dat er in de
jaren 1948 tot medio 1954 door de gemeente 230 en door particulieren 266
woningen zijn gebouwd. Als raadslid moet men ook de belangen van de
huiseigenaren en de bouwondernemers behartigen, doch wat het zwaarst
is moet het zwaarst wegen. Spreker kan zich niet aan de indruk ont-
trekken, dat door de vele bouw van particulieren een aantal mensen van
buiten de gemeente is aangetrokken, terwijl het bouwvolume toch in de
allereerste plaats bestemd is voor de eigen ingezetenen. Als spreker uit
de nieuwjaarsrede van de burgemeester leest, dat er in 1953 ruim 400
woningzoekenden waren, terwijl dit aantal in 1954 de 500 overschreden
heeft, dan blijkt daaruit, dat men hiermede bergafwaarts gaat in plaats
van dat de woningsituatie beter wordt. Als dat zo is, dan is spreker van
oordeel, dat er niet langer gepraat moet worden, maar dat moet worden
geprobeerd de toestand te verbeteren.
In de commissie voor de volkshuisvesting heeft spreker een suggestie
gedaan. Hij wil daarop in openbare vergadering niet verder ingaan, maar
hij wil deze gedachte aan de raad in besloten vergadering voorleggen.
Alle leden zijn er van overtuigd, dat er een noodtoestand is, die niet beter
wordt, in tegenstelling met andere gemeenten. Vandaag moet de raad
proberen voor de toekomst inzake de woningbouw andere richtlijnen te
stellen. Er is haast bij.
De heer! Keijnders zegt, dat, toen hij het begin van de speech van de
heer Mr Dr van Bruggen hoorde, hij bij zichzelf dacht, doe nu niet eender
als de anderen en interumpeer niet. Want het woord landelijk lag hem
op de lippen. Wat landelijk waar is, is gemeentelijk nog niet altijd waar.
Spreker is het eens met het gesprokene door de heer Zegwaart. Wat de
nota van burgemeester en wethouders betreft, zo sober als de heren
Zegwaart en Mr Dr van Bruggen deze besproken hebben, zal spreker dit
niet doen. Als lid van de commissie voor de volkshuisvesting meent spre-
ker burgemeester en wethouders in deze tekortkoming te moeten aan-
rekenen. Uit de nieuwjaarsrede van de burgemeester blijkt, dat er dit
jaar 503 woriingen tekort zijn, tegenover het vorig jaar 449. Toën was het
zo, dat we dit jaar volkshuisvesting zouden gaan bedrijven. Spreker is
niet tevreden over wat in 1953 op dat gebied is verricht. In Mei 1953 werd