30 September 1954.
185
en wethouders maken van het werk der commissie een dankbaar gebruik.
De heren Mr Zeelenberg en Mr Dr van Bruggen hebben betoogd, dat,
als er tot vordering moet worden overgegaan, er een conflict is, waarbij
het gangbaar is dat er een instantie bestaat waarop beroep mogelijk is.
Spreker kan niet aannemen, dat, als de commissie tot toewijzing van een
woning aan een bepaalde persoon heeft geadviseerd en daarna door weige-
ring van de eigenaar tot vordering moet worden overgegaan, deze com-
missie niet meer toegankelijk zou zijn voor nieuwe argumenten van de
zijde van de huiseigenaar.
Een practisch argument voor het handhaven van de bestaande toestand
is nog, dat, als er nog een commissie zou moeten worden ingeschakeld,
die commissie alle betrekkelijke stukken moeten worden voorgelegd, om-
dat zij van de voorgeschiedenis zal moeten kennis nemen. Dit zal zeer
vertragend werken. Bovendien is het al moeilijk genoeg om geschikte
personen voor de bestaande commissie te vinden, die bereid zijn wekelijks
hun vrije tijd aan dit werk te geven.
Vordering komt gelukkig in deze gemeente niet veel voor. Vele eige-
naren wensen echter niet mee te werken, omdat bij vordering de huur
van het huis door de gemeente wordt gegarandeerd, terwijl bij vrije ver-
huur het risico van ongeregelde of niet-betaling voor de eigenaar is. Vele
vorderingen zijn dan ook eigenlijk geen echte vorderingen. Gezien de
samenstelling en de werkwijze van de commissie en gelet op het feit, dat
uiteindelijk bij burgemeester en wethouders de beslissing ligt, hebben
burgemeester en wethouders gemeend geen voorstel in deze te moeten
doen.
In antwoord op het gesprokene door de heer Reijnders, zegt spreker,
dat de benaming sleutelgeld in dit verband onjuist is.
Burgemeester en wethouders houden rekening met de redelijke be-
langen van de huiseigenaren. Dit gebeurt zoveel als mogelijk is.
De heer Mr Zeelenberg zalde oneigenlijke vorderingen buiten beschou-
wing laten, omdat daarbij geen conflict aanwezig is. Spreker heeft alle
waardering voor het werk der woonruimte-commissie en ook hij kan zich
niet voorstellen, dat de commissie in de overblijvende gevallen van vorde-
ring niet toegankelijk zou zijn voor nieuwe argumenten van de huis-
eigenaar. Maar daar gaat het juist in dit geval niet om, want het is juist het
noodlot van de eigenaar, dat hij in de regel geen nieuwe argumenten kan
aanvoeren, maar met dezelfde komt, die echter bij het aanwezig zijn van
een beroeps-instantie door anderen op een andere manier kunnen worden
bezien.
De heer Scheer is drie jaar geleden ook eens belanghebbende geweest
in een vorderingsprocedure. De totaal-afloop liep toen voor hem op een
teleurstelling uit. Van spreker kwam een huis leeg, hetwelk hij wilde
verkopen aan een Heemsteeds, doch op dat moment nog ongehuwd ge-
gadigde. Dit heeft hem parten gespeeld. Spreker is bij de woonruimte-
commissie geweest, heeft de burgemeester bezocht, heeft geschreven en
gedaan, maar het was vechten tegen een wollen deken. Met deze ervaring
kan spreker zich voorstellen, dat de vereniging van makelaars bezwaren
tegen de bestaande werkwijze maakt, omdat de motieven tegen vordering
uiteindelijk op dezelfde plaats terecht komen vanwaar het advies om een
woning aan een bepaald pers'oon toe te wijzen, is uitgegaan. Spreker
betuigt dan ook adhaesie aan het adres en sluit zich aan bij de heer
Mr Zeelenberg, waar deze aandringt om alsnog een tweede instantie in
het leven te roepen.
De heer Reijinders zegt, dat, als door de Voorzitter niet gezegd was dat
sprekers mening onjuist was, hij niet meer het woord zou hebben ge-
vraagd. Naar sprekers gevoel is de meerwaarde, die thans voor een leeg