1
muren, hekken, palen, afsluitingen of gebouwen ijzereii pinneri,
prikkeldraad, glasscherven of enig ander snijdend of stekend voor-
werp bevestigd te hebben op een hoogte van minder dan twee meter
boven de begane grond.
Artikel 31
Het is verboden boven de weg een openslaand venster, zonne-
blind, zonnescherm, vensterluik of deur naar buiten geopend te
hebben, waarvan de onderkant zich bevindt hetzij op minder dan
2 m boven het voor voetgangers bestemde gedeelte hetzij op
minder dan 3,75 m boven het voor rijverkeer bestemde gedeelte van
de weg, en die niet vlak tegen de gevel behoorlijk zijn vastgezet.
Artikel 32
Het is ccn ieder, tenzij daartoe gerechtigd, verboden zonder ver-
gunning of last van burgemeester en wethouders puntige voor-
werpen te steken in bruggen, wallen, kaden, beschoeiïngen, bomen
of heesters.
Artikel 33
Het is verboden op de weg een glijbaan te maken, bij wijze van
spel te glijden over een reeds gemaakte baan en een slede zodanig
te gebruiken of te doen gebruiken dat daardoor het verkeer in
gevaa,r wordt gebracht.
Artikel 34
Het is verboden bij vriezend weer de weg te schrobben of water
op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.
Artikel 35
Het is aan een ieder, tenzij daartoe gerechtigd, verboden op open-
bare gemeentegronden buiten de tot rijweg of voetpad bestemde
delen door het kreupelhout, door het plantsoen of over de gras-
perken te lopen of te rijden of zich aldaar op te houden.
Het wandelbos Groenendaal is gedurende de tijd dat het voor
het publiek is opengesteld, overal voor voetgangers toegankelijk,
met uitzondering van die gedeelten, waarvan de toegang op voor
hen blijkbare wijze is verboden.
Artikel 36
Het is verboden een gevaarlijk of wild dier op of langs de weg ontheffing
te leiden. B.
Artikel 37
Het is de geleider van een of meer losse paarden, aan de hand
geleid of bereden, verboden deze op de weg in de bebouwde kom
harder te laten lopen dan in matige draf.
Artikel 38
Het is verboden op de weg:
a. een aangespannen rij- of trekdier van hoofdstel of bit te ont-
doen, tenzij om het te voederen of te drenken;
b. een tot bijten neiging hebbend trekdier te hebben zonder dat