55
2. Het in het eerste lid vervatte verbod geldt niet, indien de
genoemde handeling wordt verricht door of vanwege het daartoe
bevoegde publiek gezag.
Artikel 262
1. Het is verboden op een weg, niet zijnde een weg, waarop het
rijkswegenreglement van toepassing is, te plaatsen, te werpen, uit
te gieten of te laten vallen of vloeien een voorwerp of stof, waar-
door de weg kan worden verontreinigd of beschadigd dan wel aan
de gebruikers van de weg schade, hinder of letsel kan worden toe-
gebracht.
2. Hij, door wiens toedoen een voorwerp of stof als in het vorig
lid bedoeld, op een weg als daar vermeld is geraakt, is verplicht
dat voorwerp of die stof ten spoedigste daarvan te verwijderen.
Afdeling 2
Keiniging van wegen, sneeuvvopruiming en
waterafvoer van wegen
Artikel 263
De eigenaar, onderscheidenlijk de gebruiker van een gebouw of
een terrein in de bebouwde kom is verplicht, wanneer tengevolge
van door hem of op zijn last verrichte werkzaamheden vuilnis en
dergelijke op de weg is achtergebleven, te zorgen dat de weg binnen
een uur na afloop van die werkzaamheden gereinigd wordt.
Artikel 264
Wanneer bij het laden of lossen een weg, niet zijnde een weg,
waarop het rijkswegenreglement van toepassing is, wordt veront-
reinigd, is bij lading de inlader, bij lossing de ontvanger verplicht
het aldus verontreinigde weggedeelte onmiddellijk na de lading of
lossing te reinigen of te doen reinigen.
Artikel 265
De gebruiker van een gebouw of een terrein in de bebouwde kom
is verplicht:
a. binnen de door burgemeester en wethouders bij openbare
kennisgeving bepaalde termijn tot het wegruimen van sneeuw op
de weg langs dat gebouw met bijbehorend erf of dat terrein,
dan wel tot het bestrooien van die weg bij gladheid met zand, of
enige andere daarvoor geschikte stof;
b. na het ruimen van sneeuw, hagel of ijs van het dak of de
goot, te zorgen, dat de sneeuw, de hagel of het ijs, voorzover terecht
gekomen op de weg, binnen een uur na afloop der werkzaamheden
van de weg verwijderd zij.
Artikel 266
Het is aan de eigenaar verboden, gronden, aan gemeentewater
grenzende, na schriftelijke aanmaning van burgemeester en wet-
houders, zonder behoorlijke beschoeiïng te laten liggen of de be-
schoeiïng niet in goede staat te onderhouden.