158
4e afd.
22 december 1955.
De Raad der gemeente Heemstede;
gezten het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 14 december
1955
gelet op artlkel 1 bis der Woningwet;
BESLUIT:
1°. de Bouw- en Woningverordening, vastgesteld bij raadsbesluit van 29
november 1934 no. 112, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 26 augus-
tus 1954, no. 94, te wijzigen als volgt:
a. Na artikel 205 wordt ingevoegd een nieuw hoofdstuk VI A luiden-
HOOFDSTUK VI A.
SCHUILPLAATSEN BIJ BOUW VAN WONINGEN.
Art. 207.
Gebouwen, waarin zich twee of meer woningen bevinden en
waarin de vloer van tenminste één der hoofdwoonvertrekken meer
dan 5 m boven het bij de hoofdingang aansluitend terrein gelegen
is. moeten voorzien zijn van een onderbouw, die geheel of voor
een gedeelte aan de bewoners van de in het gebouw gelegen wonin-
gen schuilplaats biedt overeenkomstig het gestelde in de artikelen
Art. 208.
1. De schuilplaats moet ten minste een nettovloeroppervlakte
hebben van zoveel m2, als het aantal personen bedraagt dat
in de woningen waarop hij betrekking heeft, kan worden ge-
huisvest, met dien verstande, dat een oppervlakte van 6 m2 per
woning niet behoeft te worden overschreden.
2. Voor de toepassing van het vorige lid wordt het aantal per-
sonen, dat in een woning kan worden gehuisvest, afgeleid uit
de vioeroppervlakte per vertrek, zodanig dat voor elke persoon
3,5 m2 vloeroppervlakte wordt berekend. Daarbij worden alle
vertrekken niet zijnde hoofdwoonvertrek of keuken, in beschou-
wing genomen.
3. Voor de berekening van de in een schuilplaats aanwezige netto-
vloeroppervlakte wordt de oppervlakte van gangen en portalen,
uitgezonderd het hoofdtoegangsportaal, medegerekend.
Art. 209.
Bij elk hoofdtrappenhuis moet ten minste één schuilplaats aan-
wezig zijn, welke van daaruit bereikbaar moet zijn.
Art. 210.
De schuilplaats moet behoudens in gebouwen, waarvan de lang-
ste gevelmuur korter dan 15 m is, verlaten kunnen worden door
toegangen of de in het volgende artikel bedoelde nooduitgangen
op plaatsen, die op een afstand van ten minste 15 m van elkaar
zijn gelegen.
Art. 211.
1. In gebouwen, waarin een gemeenschappelijk trappenhuis tot
met meer dan twee woningen per bouwlaag toegang geeft, moet
elke schuilplaats een nooduitgang hebben, gelegen in een andere