38
31 januari 1956.
grote vraagstukken. En evenzeer hebben de Rijksfinanciën hier zijde bij
gesponnen. Spreker wijst er op, dat de schuldpositie van het Rijk van
27.472 miljoen in 1949 tot 20.761 miljoen in 1954 dus met 6.7 miljard is
afgenomen. Een verstandige maatregel is trouwens in tijden van gunstige
conjunctuur schulden af te lossen. Over 1955 zijn nog geen voldoende
gegevens bekend. Toch wijst het feit, dat de invoer de uitvoer van ons land
met ruim 300 miljoen meer dan in 1955 overtrof op een zekere verschra-
ling, terwijl voorts de beurs in de laatste maanden tekenen vertoont van
hoogstens stabiele of min of meer dalende aandelenkoersen hetgeen te
meer wijst op een verzwakking in de conjunctuur, omdat men in Wall-
street dezelfde verschijnselen ziet als in Amsterdam. Dit behoeft geens-
zins verontrustend te zijn, maar het is wel een aanwijzing tot waakzaam-
heid vooral bij onze loon- en prijspolitiek gezien in groter verband.
Wat evenwel een niet onbedenkelijk verschijnsel is, is het niveau van de
Rijksbegroting, dat ieder jaar een stijging vertoont. De vraag is nl. hoe
bij een eventuele conjunctuur omslag op redelijke termijn aanpassing van
uitgaven aan dalende inkomsten mogelijk zal zijn. Wat hier wordt ge-
steld is ook voor de gemeenten van belang, omdat het gemeentefonds
wordt gevoed uit conjunctuurgevoelige belastingen en omdat de erva-
ring leert het het Rijk denk aan het Koreaverschijnsel in 1952
de toewijzingsfactor gemakkelijk wijzigt als de conjuncturele situatie
zulks eist, ten nadele van de inkomsten van het gemeentefonds.
En nu de distributie van de gelden uit het gemeentefonds aan de ge-
meenten! Dit is een ellendige geschiedenis. Een onoverzichtelijke geschie-
denis. Een zaak die er toe leidt, dat onze gemeente er wat bekaaid af-
komt. Een verdrietige zaak, omdat wij genoodzaakt zijn in een tijd dat
de belasingen van het Rijk zijn verlaagd onder meer om de lasten druk-
kend op het onroerend goed te verminderen en aan de huiseigenaren enig
soulaas te geven ter compensatie van hun gestegen onderhoudskosten,
welke door de huurverhoging niet zijn opgevangen, de straat- en riool-
belasting in onze gemeente te verhogen. Deze zaak ligt enigermate scheef,
omdat de blijvende kostenvermeerdering van de rioolwaterzuiverings-
installatie, welker stichtingskosten met onze volle instemming uit de
algemene reserve zullen worden betaald, kosten zijn, die feitelijk door
de verbruikers van het water dat zijn of eigenaar-bewoners of huurders
zouden moeten worden betaald. De eigenaar-verhuurder kan deze kosten
niet afwentelen door huurverhoging, maar ondervindt een bepaalde de-
preciatie van de waarde van zijn huizenbezit omdat de vaste lasten van
het verhuurde pand toenemen. Door de schaarste wordt dit verschijnsei
wel geeamoufleerd, omdat er geen vrije huizenmarkt is, maar de door
spreker aangegeven tendenzen zijn er desniettemin. Toch menen wij over
onze bezwaren heen te moeten stappen gelet op de geringe bedragen
hierbij betrokken en het door burgemeester en wethouders aangeboden
voorstel te moeten steunen en eveneens de zeer geringe verhoging van
de prijs van het water per m3 te moeten aanvaarden.
Echter deze dwangpositie benauwt ons. Het is een vreemde staatkun-
dige situatie wanneer de centrale overheid in feite de gemeenten dwingt
bepaalde belastingmaatregelen te nemen op straffe anders niet voor be-
paalde bijzondere uitkeringen uit het gemeentefonds in aanmerking te
komen. De huidige financiële verhouding Rijk/Gemeente is dan ook mede
oorzaak, dat de gemeentelijke autonomie wordt uitgehold. De gemeenten
zijn in de positie van minderjarige pupillen, die weliswaar een collectief
eigen inkomen bebben, maar voor wie de voogd, in casu Vadertje Staat,
uitmaakt hoeveel ieder als toelage krijgen zal naar door Vadertje Staat
gestelde normen en uitzonderingsregels.
De oudere staatsrechtgeleerden wisten het wei, dat de autonomie der
gemeenten staat of valt met de vraag of deze over eigen geldmiddeien
beschikken en een eigën politie hebben. (Dit laatste is gelukkig in Heem-