118 5 maart 1956. geweest. Hij heeft gedaan wat hem in die positie te doen stond en hij heeft dat op een uitnemende wijze gedaan. Wij kunnen ons niet voorstellen, spreker durft dat rustig te zeggen, dat door de heer Disselkoen initiatieven zouden zijn genomen zonder dat hij ze tevoren helemaal had doordaeht. Hij had daarbij de hulp van anderen niet nodig. Spreker kan zich indenken dat hij, wanneer hij tot een initiatief was gekomen, mensen die tot zijn intieme kring behoorden van te voren heeft ingelicht, maar het wil er bij spreker niet in, dat hij dat initiatief niet uit zichzelf zou hebben genomen. Spreker zou haast zeggen dat het onjuist is om dat de heer Disselkoen in de schoenen te schuiven. De heer Reijnders heeft voorts gezegd van mening te zijn dat de arbei- dende klasse een groot onrecht wordt aangedaan. De arbeidende klasse heeft echter wel degelijk meer vertegenwoordigers. Want een raadslid dat zijn taak goed opvat, zoals wij allen in deze raad onze taak opvatten, voelt zich vertegenwoordiger van alle burgers. En nu kunnen er leden zijn die zich in het bijzonder vertegenwoordiger van de arbeidende klasse weten, ook zij trachten de belangen van de andere groepen evengoed te behartigen zoals de anderen de belangen van de arbeidende klasse be- hartigen. Spreker gelooft dus niet dat de arbeidende klasse nu gedupeerd wordt. De heer Mr. Zeelenberg zegt, dat het gesprokene door de heer Reijnders, de leiders van de andere fracties tot een repliek dwingt. Spreker vindt dat enerzijds jammer maar anderzijds is het misschien toch ook wel goed, dat de motieven die bij een vorige gelegenheid geleid hebben tot uitbreiding van het college van 3 op 4 leden en die nu weer leiden tot het terugbren- gen van het aantal leden van 4 op 3, in wat breder verband uit de doeken worden gedaan. Want het blijkt, dat er bij de leider van de fractie van de P.v.d.A., maar blijkbaar ook bij degenen die achter hem staan, hierover geen duidelijk beeld bestaat. De geschiedenis van de samenstelling van het college is door de heer Verhoeven en ook, zij het een beetje in afwijken- de vorm, door de heer Reijnders, geschetst, zodat spreker daar verder niets over hoeft te zeggen. Vast staat, dat de Prot. Chr. op een gegeven moment met een verbonden lijst kwamen waarop 4 van hun candidaten in de raad werden benoemd. Toen het er op aankwam het college van burgemeester en wethouders te vormen, hebben wij gezegd: ,,Wij erkennen deze 4 nog niet direct als 4, laten zij eerst bewijzen dat '2 2 inderdaad 4 is". We hebben dus toen de representant van de P.v.d.A., in de persoon van de heer Disselkoen, in het college gekozen. Dit is een heel gelukkige be- slissing geweest, want wij zouden in ons midden, zuiver gemeten naar de kwaliteiten en de kennis van zaken, zeker niemand hebben kunnen vinden die beter het werk dat hem was toegevallen had kunnen doen dan de heer Disselkoen. Toen evenwel bij de volgende verkiezing de P.v.d.A. uit het strijdperk kwam met 3 leden, en de Prot. Chr. gecombineerde groep weder- om 4 vertegenwoordigers kreeg, konden wij, een gehele periode achteraf beziende, inderdaad zeggen: „de Prot. Chr. groep heeft inderdaad getoond dat 2 -)- 2 vier is. laat zij nu ook gelden als 4 en wij kunnen met recht zeg- gen dat zij, eerder dan de socialisten, politiek en democratisch gezien, recht heeft op een zetel in het college." Van de in de krant verschenen speculaties over deze wethoudersbenoe- ming is niet zo erg veel werkelijkheid geworden. Eén feit daarin genoemd was echter wel juist. nl. dat spreker zich in 1953 heeft verzet tegen uit- breiding van het college tot 4 leden. Spreker was toen en is nog van mening, dat onze gemeente die toch heus geen grote gemeente is, wat het werk betreft aan 4 wethouders bepaald geen behoefte heeft. In vorige zittingsperiodes kon men het werk ook met 3 wethouders af. Daarbij had de burgemeester toen een actieve taak in het bestuursbeleid, omdat hij ook een portefeuille beheerde. Toen het er evenwel om ging de heer Dis-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1956 | | pagina 4