53
2e afd. 27 april 1956.
UITKERING VAN 3% DER BEZOLDIGING OVER 1955
AAN HET GEMEENTEPERSONEEL.
Aan de Raad,
In het kader van de genomen beslsising over het vraagstuk van de
lonen heeft het Kabinet besloten te bevorderen, dat aan het rijkspersoneel
over het jaar 1955 alsnog een uitkering wordt verleend.
Het ligt in de bedoeling deze uitkering te bepalen op 3% van de op
1 mei 1956 geldende wedde in de zin van de van toepassing zijnde be-
zoldigingsregeling, dus exclusief de kindertoelage en de kindertoeslag.
Het Kabinet is voorts van mening, dat het eenvoudigheidshalve aanbe-
veling verdient, om alle op 1 mei 1956 in rijksdienst zijnde werknemers
de uitkering te doen ontvangen, ongeacht of zij al dan niet reeds in 1955
in rijksdienst waren.
De rijksambtenaar, die op 1 mei 1956 verlof zonder behoud van bezol-
diging geniet komt in het algemeen voor de uitkering niet in aanmerking,
evenmin als de ambtenaar, die op die datum geschorst is en wiens bezol-
diging volledig wordt ingehouden. Voorts zal een uitkering worden ver-
leend aan hen, die in de loop van het jaar 1955 dan wel in het tijdvak
van 1 januari tot 1 mei 1956 zijn of worden gepensioneerd ingevolge arti
kel 48, eerste lid, van de Pensioenwet 1922 Stbl. 240 en aan de nabe-
staanden van ambtenaren, die in een dier tijdvakken zijn overleden. In
deze gevallen wordt de uitkering vastgesteld op een bedrag, gelijk aan dat
deel van 3% van de laatstelijk genoten jaarwedde, dat evenredig is met
het deel van 1955, waarin de ambtenaar vôôr zijn pensionering of over-
lijden in overheidsdienst was.
Het ligt in het voornemen der regering, de uitkering zo mogelijk bij
wijze van voorschot tegelijk met de vakantie-uitkering in de eerste week
van de maand mei 1956 te doen uitbetalen.
De Minister van Binnenlandse Zaken heeft in zijn voor U bij de stukken
ter inzage gelegde brief van 24 maart 1956, Hoofdafdeling O.P.Z., Afd.
A.Z. Bur. II no. 24203 in overweging gegeven, ten aanzien van de boven-
genoemde uitkering voor het personeel in dienst der gemeenten overeen-
komstige maatregelen te treffen. Het Centraal Bureau in zake gemeen-
schappelijke behandeling van gemeentelijke personeelsaangelegenheden
adviseert in zijn brief van 28 maart 1956 No. 148 daartoe over te gaan.
Met betrekking tot de 3%-uitkering voor secretarissen, ontvangers en
ambtenaren van de burgerlijke stand heeft de Minister Gedeputeerde Sta-
ten der provincies uitgenodigd, een gelijke voorziening tot stand te bren-
gen.
Wij stellen U voor, aan het verzoek van de Minister gevolg te geven
door vaststelling van bijgevoegd ontwerp-besluit, waarin tevens de wen-
selijkheid wordt uitgesproken, dat aan de secretaris, de ontvanger en de
ambtenaren van de burgerlijke stand eenzelfde uitkering zal worden toe-
gekend.
Heemstede, 11 april 1956.
Burgemeester en wethouders van Heemstede,
A. G. A. van Rappard
De secretaris,
T. M. Schelling