25 mei 1956
159
zal de eerste zijn die dat met spreker eens is en zo dat niet het geval is
zal spreker een andere deskundige op verzekeringsgebied ten tonele voe-
ren, nl. de heer Mr Dr van Bruggen, voorzitter van de verzekeringsraad,
die in de vergadering van het georganiseerd overleg zeer nadrukkelijk
heeft vastgesteld_ dat dit bureau geen basis vormt voor een behoorlijk
draagvlak. Het grote draagvlak, aldus spreker, wordt niet gevormd door
die 37 maatschappijen, maar wordt gevormd door het aantal verze-
kerden. Het aantal verzekerden bestaat hier uit enige gemeenten waar-
van er een stuk of 3 zeer klein zijn.
Spreker heeft nog nooit een verzekeringsmaatschappij ontmoet die
anders werkte dan voor de winst. Spreker wil hiervan uitsluiten de
arbeidersverzekering tegen ziekte, die ieder jaar tonnen geeft voor de
culturele verheffing van de arbeidende klasse. Deze 37 verzekerings-
maatschappijen, die nu een bureau hebben gevormd, hebben zich, zoals
de heer Zegwaart het terecht opmerkte, dat kostelijke stukje verzekering
zien ontgaan. Ambtenaren vormen nl. een makkelijk object voor de heren.
Want laten hun gezinnen duur zijn, de ambtenaren waren vöôr ze
in gemeentedienst kwamen, eerste keus. Ze bezitten geen kwalen of ze
zullen ze eerst in de verre toekomst krijgen.
Gezien het kleine draagvlak en de weinige reserves die het bureau heeft
om een goede gang van zaken te waarborgen, acht spreker deze regeling
verwerpelijk. Met deze regeling zit men op drijfzand ook al staan er 37
verzekeringsmaatschappijen achter.
Nog steeds vraagt spreker waarom die verzekerings-technische com-
missie niet komt. De vakbonden hebbentegen de voorzitter van het
georganiseerd overleg gezegd dat zij liever de interimregeling behiel-
den dan deze regeling te aanvaarden.
De heer Verhoeven zegt een van de twijfelaars te zijn. De heer Reijn-
ders heeft spreker niet overtuigd. De betogen van de heren Zegwaart en
Mr Zeelenberg maken het voor spreker erg moeilijk, want beide heren
zitten elkaars systeem te loven en beweren dat het goede en deugdelijke
systemen zijn.
Spreker wil op een paar punten in het betoog van de heer Zeelenberg
nader ingaan. In de eerste plaats is hier geen sprake van keuze in
initiatief, want in beide gevallen is sprake van particulier initiatief. Al-
leen kan men kiezen tussen aansluiting bij verzekeringsmaatschappijen
of een onderlinge vorm.
In de tweede plaats heeft de heer Zeelenberg gewezen op enige onbil-
lijkheden die er in de IZA-regeling zouden schuilen. Spreker kan tot zijn
spijt niet zeggen dat hij dat onbillijkheden vindt, want bij welke regeling
ook op ander gebied vindt men soortgelijke onbillijkheden.
Is het onbillijk dat dure gemeenten gecompenseerd worden met goed-
kope gemeenten, is het onbillijk dat de lager gesalariëerden meebetalen
voor de keuze van de 2e klasse der hoger gesalariëerden, is het onbillijk
dat het tekort van een IZA over alle aangesloten gemeenten wordt om-
geslagen? Uiteindelijk vormen wij een gemeenschap en daarin worden de
lasten onderling gedragen. Dat zien we met alle mogelijke andere dingen.
Ook ligt het wel eens zo, dat de hoger-gesalariëerden in hun inkomsten-
belasting betalen voor de lager-gesalariëerden. Daarom gelooft spreker
niet dat wat de heer Zeelenberg onbillijkheden noemt ook onbillijkheden
zijn. Het is zo, dat de aangesloten gemeenten de tekorten van de IZA
betalen terwijl in de toekomst het tekort van een IZR in de ene provin-
cie zal worden gecompenseerd met een overschot van een IZR in de
andere provincie. Hier komt een landelijke regeling.
Sprekers voorkeur voor aansluiting bij een IZA wordt niet bepaald door
de omstandigheid dat de organisaties daar achter staan. Als de organisa-
ties om welke reden dan ook naar sprekers smaak verkeerd zouden kie-