25 mei 1956
163
komt de heer Zegwaart dus in botsing met het betoog van zijn partijge-
noot. Als men de overbodigheid in het geding wil brengen zou spreker wil-
len vragen of men kan aantonen dat de bestaande maatschappijen in dit
opzicht verkeerd gehandeld hebben, te veel winst gehaald hebben. Dan
moet men de kosten die betaald moeten worden vergelijken want die zul-
len toch wel maatgevend zijn voor het antwoord op de vraag of het een
dan wel het ander onnodig duur is. Wat bestaat wordt terecht ingescha-
keld.
Spreker weet dat de ambtenaar een bijzondere status heeft. Ook weet
hij dat die status niet omlijnd is en dat niemand daarvan een behoorlijke
definitie zou kunnen geven. Men kan er wel van zeggen dat de ambte-
naar bepaalde verplichtingen heeft onderscheiden van andere werkne-
mers en dat daar tegenover bepaalde rechten mogen staan. Als de ambte-
naren bij het opvoeren van die status een gemeenschap in de gemeenschap
creëeren dan gaat dat spreker veel te ver. Laten de ambtenaren, daar
waar zij zonder enige concessie behoeven te doen aan hun status, gewoon
meedoen met dé gemeenschap. Spreker ziet helemaal niet in waarom,
wanneer de ambtenaar ook een deel van zijn salaris moet besteden om
te voorzien in de kosten die door ziekte en ongeval kunnen ontstaan,
dit niet kan worden ingebracht in een gemeenschap die dit salaris ook
opbrengt. Waarom zoveel mogelijk getracht de besteding van dit door
de gemeenschap opgebrachte geld buiten de gemeenschap te laten Het
college kan dat niet inzien. Het college meent dat zijn status de amb-
tenaar zelfs zou verplichten om deze wens zoveel mogelijk na te streven.
En waarom die status in de weg zou staan om vöôr dit voorstel te stem-
men, ziet spreker helemaal niet in, eerder ware het een motief om met
dit voorstel mee te gaan.
Het bezwaar van de heer Zegwaart dat de ambtenaren worden verdeeld
in een A- en een B-groep kan spreker niet delen. Wie meer inkomen
heeft kan nu eenmaal meer besteden. Men stelt bij een bepaald salaris
een grens vast omdat men nu eenmaal geen 30 regelingen naast elkaar
kan zetten. Dat is gewoon een kwestie van de praktijk. Dat een ambte-
naar met meer inkomen meer premie betaalt en voor die meerdere premie
ook iets meer zal ontvangen, is een doodgewone zaak. Of men moet een
eenheidsinkomen als ideaal gaan stellen. Maar waar dat niet bestaat
moet men zich rustig bij de feiten neerleggen. Laten we hier niets drama-
tisch van maken door te zeggen dat de boel uit elkaar gescheurd wordt.
Hier passen we eenvoudig aan aan bestaande reëele feiten, die we zelf
in het leven helpen houden en bij bepaalde betrekkingen in het leven
roepen.
De heer Reijnders heeft gevraagd hoe dat bureau in elkaar zit. Spreker
heeft eigenlijk helemaal geen voorstelling hoe de heer Reijnders zich dat
bureau denkt. Mogelijk ziet hij het als een soort van kartonnen gevel,
waar niets achter zit terwijl men net doet of het een bureau is, maar als
je om je geld komt is er niemand thuis, want er zijn wel 37 maatschap-
pijen die er hun naam aan verlenen maar die zijn niet te vinden. Het is
natuurlijk zo, dat deze maatschappijen een soort firma vormen die via
één bureau werkt, waarbij men een zekere hoofdelijke aansprakelijkheid
heeft. Dat is dus een firma van firma's, hetgeen sterker is dan welke
maatschappij ook.
De heer Reijnders: „Dat is de herverzekeringsgedachte".
De heer Mr van Wijk vervolgt: Hoe meer men herverzekert hoe veij
Iiger voor degenen die premie betalen en betaling verwachten bij calami-
teiten. AJs de heer Reijnders het zo ziet, dan heeft hij het goed gezien,
maar dan kan spreker zich diens grote vrees voor zo'n bureau niet
voorstellen.
Als de heer Reijnders zegt dat 5 6 kleine gemeenten een te klein